Past simple

Past Simple
Past simple!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Past Simple
Past simple!

Slide 1 - Tekstslide

Past Simple
Je gebruikt de past simple wanneer er iets in het verleden plaats vindt. Het is voorbij.

The past simple is what in Dutch is called the verleden tijd.


Slide 2 - Tekstslide

 Regular Verbs (regelmatige ww)
After a regular verb you put -ed'

I walk -> I walked
He walks -> He walked
They walk -> They walked

Slide 3 - Tekstslide

 Regular Verbs Spelling

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter: I like - I liked

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat: I drop - I dropped

Slide 4 - Tekstslide

 Regular Verbs Spelling

Als een werkwoord eindigt op -y, dan verandert de -y  in de past simple in een - i:   I carry - I carried

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat: I drop - I dropped

Slide 5 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs (onregelmatige ww)
Some verbs in English are irregular, this means that in the past tense they don't get '-ed' at the end, but have their own form:

To write -> wrote; I wrote her a letter last week
to go -> went; He went to Italy last year
to make -> made: They made a very nice meal two days ago

Slide 6 - Tekstslide

Past Simple - Questions/negations
Questions 
Did + entire verb:
Did you walk to school yesterday?

Negations 
Didn't + entire verb:
You didn't walk to school yesterday.

Slide 7 - Tekstslide

Irregular verbs
There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Wat is de verleden tijd van BE
A
IS
B
WAS/WERE
C
BEED
D
BEING

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van BECOME
A
BECOMED
B
BECAME
C
BECOMING
D
BECUME

Slide 11 - Quizvraag

Vul aan:
find
A
fought - fought
B
felt - felt
C
found - found
D
fed -fed

Slide 12 - Quizvraag

Vul aan:
speak
A
spoked - spoked
B
spoke - spoken
C
spoked - spoken
D
spoke - spoke

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste verleden tijd vorm in:
He already ... (eat) all the cake.
A
ate
B
eats
C
eaten
D
eated

Slide 14 - Quizvraag

Vul de juiste verleden tijd vorm in:
I ... (find) your keys under the table.
A
finded
B
find
C
found
D
founded

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste verleden tijd vorm in:
We ... (go) to the supermarket to buy a frikadellenbroodje!
A
goed
B
go'd
C
wented
D
went

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste verleden tijd vorm in:
Lucy ... (pay) the bill before leaving the restaurant.
A
payed
B
paid
C
payd
D
paided

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van (to get) ?
I just ... a text from my friend Sharon.
A
get
B
got
C
gets
D
gotten

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van (to steal) ? The robbers ____________ our computer and TV.
A
stole
B
steal
C
stealed
D
stoled

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd (past simple)?
to break - …….
A
breaked
B
broken
C
broked
D
broke

Slide 20 - Quizvraag