De bijwoordelijke bepaling geeft vaak een
plaats, een
tijd of een
reden aan.
Bijwoordelijke bepalingen geven vaak antwoord op vragen die beginnen met de vraagwoorden Wanneer, Waar… (Waardoor? Waarheen? Waarmee? enzovoort) en Hoe… (Hoelang? Hoe ver? enzovoort).
Deze vraagwoorden zijn zelf ook bijwoordelijke bepaling als ze in een zin voorkomen:
- Waar heb je die gave tas gekocht? Wanneer zullen we afspreken?
Een zin kan geen, één of meer bijwoordelijke bepalingen bevatten.
's Morgen brengt Koen zijn broertje naar school.
Pv = brengt, ow = Koen, wg = brengt, lv = zijn broertje, mv = x, bwb = 's Morgen (wanneer) en naar school (waarheen).