Paragraaf 3.2: Genenparen

Welkom!
Pak je spullen:
  • Laptop
  • Biologie boek
  • Schrift voor aantekeningen
  • Pen
  • Mobiel in de tas!

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je spullen:
  • Laptop
  • Biologie boek
  • Schrift voor aantekeningen
  • Pen
  • Mobiel in de tas!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1e uur:
  • Uitleg paragraaf 3.2: Genenparen
  • Zelfstandig werken aan 3.2

2e uur: 
  • Paragraaf 3.3: Monohybride kruisingen
  • Oefenopdrachten monohybride kruisingen




Slide 2 - Tekstslide

Wat is de relatie tussen genotype en fenotype?
A
Het genotype bepaalt het fenotype
B
Het fenotype bepaalt het genotype
C
Genotype en fenotype hebben geen relatie
D
Het genotype en fenotype zijn hetzelfde

Slide 3 - Quizvraag

Hebben deze mensen hetzelfde genotype en fenotype?
A
Zelfde genotype / zelfde fenotype
B
Zelfde genotype / verschillend fenotype
C
Verschillend genotype / zelfde fenotype
D
Verschillend genotype / Verschillend fenotype

Slide 4 - Quizvraag

Is informatie in het DNA genotype of fenotype?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 5 - Quizvraag

Zien we hier een voorbeeld
van een genotype of fenotype?
A
Genotype
B
Fenotype
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 6 - Quizvraag

Paragraaf 3.2: Genen

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komen en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken. 
  2. Je kunt beschrijven hoe door recombinatie  nieuwe combinaties van allelen ontstaan.

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel chromosomen heeft een geslachtscel?

Slide 9 - Open vraag

Hoeveel chromosomen heeft de cel na bevruchting?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Alle dieren hebben hetzelfde aantal chromosomen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Chromosomen bij andere organismen

Slide 13 - Tekstslide

Gen
Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.

Allel = variant van een gen.

Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 14 - Tekstslide

Locus
Chromosomen komen voor in paren. De plaats van een gen op het chromosoom, noem je een locus (meervoud loci).

Een gen is het stukje DNA dat codeert voor een of meer eigenschappen

Slide 15 - Tekstslide

Genenparen
  • Van elk chromosoom heb je er twee.
  • Op 1 chromosoom zitten meerdere genen.
  • Genen komen zoals chromosomen dus ook
     voor in paren.

Heterozygote VS Homozygote

Hetero = ander
Homo = het zelfde 

Slide 16 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen. (komt tot uiting in fenotype)
Recessief: gen dat onderdrukt wordt. (alleen tot uiting in fenotype bij homozygoot)

Slide 17 - Tekstslide

Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde genen
Heterozygoot: 2 verschillende genen

Dominant: gen dat overheerst over een ander gen.
Recessief: gen dat onderdrukt wordt.

Slide 18 - Tekstslide

2 x hetzelfde gen voor haarkleur = HOMOZYGOOT
gen: rood haar
gen:
rood haar

Slide 19 - Tekstslide

Dominante en recessieve genen
Dominant gen: een gen dat een ander gen overheerst

Recessief gen: een gen dat onderdrukt wordt door andere genen

Slide 20 - Tekstslide

2 verschillende genen voor haarkleur:    heterozgoot
gen: donker haar
gen:
rood haar

Slide 21 - Tekstslide

Homozygoot &  heterozygoot
  • De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.

  • De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. 1 van pa, 1 van ma.
    Rood haar is het recessieve gen. Alleen bij 2 van deze genen zichtbaar


Slide 22 - Tekstslide

Dominant en recessief
Een dominant allel zie je altijd terug in het fenotype (ook als er maar één dominant allel is).



In de genetica drukken ze dat uit met letters:

Dominante allel: HOOFDLETTER 
Recessieve allel: kleine letter


Slide 23 - Tekstslide

Zygotie
BB: homozygoot dominant
bb: homozygoot recessief
Bb: heterozygoot

Homo = hetzelfde
Hetero = verschillend

Slide 24 - Tekstslide

Drager
Een heterozygoot is een drager van het recessieve allel.

Dat kan bijv. voor een gen zijn dat codeert voor de haarkleur, maar ook voor een gen dat leidt tot een ziekte.

Slide 25 - Tekstslide

Onvolledig dominant
  • Oogkleur
  • Het recessieve allel komt een beetje tot uiting in het fenotype
  • Allel voor bruine ogen is onvolledig dominant

Slide 26 - Tekstslide

intermediair fenotype: 

Slide 27 - Tekstslide

Onvolledig dominant
Intermediair 
(& Codominantie)

Slide 28 - Tekstslide

 Codominantie
Bij codominantie komen de eigenschappen van beide dominante allelen volledig tot uiting.

Beide allelen worden aangegeven met een hoofdletter en een variantsaanduiding:
Rood: Ar  en Geel: Ag

Slide 29 - Tekstslide

Recombinatie
Recombinatie is het herverdelen van erfelijke eigenschappen enleidt tot genetische variatie onder nakomelingen.

Genetische variatie is belangrijk voor het overleven van een soort.

Slide 30 - Tekstslide

Mutaties
Een mutatie is een plotselinge verandering van het genotype. Dit kan natuurlijk gebeuren door een foutje bij het kopiëren van het DNA.

Een mutagene stof en straling kunnen ook een mutatie opwekken (op een "onnatuurlijke wijze).

Een organisme waarbij de mutatie tot uiting
komt in het genotype noemen we een mutant

Slide 31 - Tekstslide

Mutaties in het nageslacht
Een mutatie in een lichaamscel heeft geen gevolgen voor het nageslacht.

Als de mutatie zich voordoet in een geslachtscel, kan deze worden overgedragen aan de nieuwe generatie.

Slide 32 - Tekstslide

Tweelingenonderzoek
Laten zien in hoeverre eigenschappen:
  • erfelijk zijn of 
  • door het milieu bepaald worden blijkt vaak uit tweelingonderzoeken.

Eeneiïge tweelingen:
  • hetzelfde DNA 
  • niet altijd hetzelfde milieu.
  • Welke eigenschappen verschillen?

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag!
 Havo:
Paragraaf 3.2: opdracht 14 t/m 22


VWO: 
Paragraaf 3.2: opdracht  1 6 t/m 22


Opdrachten niet af = huiswerk














Slide 34 - Tekstslide