In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Begrijpend lezen
- feiten
- meningen
- argumenten
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Na deze lessen kun je:
- feiten herkennen en formuleren
- meningen herkennen en formuleren
- argumenten herkennen en formuleren
- onderscheid maken tussen standpunten en argumenten
Slide 2 - Tekstslide
Feit of mening:
Veel dunne mensen hebben mijns inziens een eetprobleem.
A
feit
B
mening
Slide 3 - Quizvraag
Feit of mening:
In het reglement staat: 'Ben je te laat, meld je dan bij de conciërge.'
A
feit
B
mening
Slide 4 - Quizvraag
Feit of mening:
Merijn leest nooit in de boeken die zijn moeder uit de bibliotheek haalt.
A
feit
B
mening
Slide 5 - Quizvraag
Feit of mening:
Souhail had precies een half uur nodig om zijn haar in model te brengen.
A
feit
B
mening
Slide 6 - Quizvraag
Feit of mening:
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.
A
feit
B
mening
Slide 7 - Quizvraag
Feit of mening:
Den Haag zou volgens Eva de hoofdstad van Nederland moeten worden.
A
feit
B
mening
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
Slide 9 - Open vraag
Feiten en meningen
Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar is of niet.
Een mening of een standpunt is wat iemand van iets vindt. Met deze mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak aan de volgende signaalwoorden:
ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens
Slide 10 - Tekstslide
Argumenten
Als een schrijver zegt waarom hij/zij iets vindt, dan gebruikt hij/zij één of meerdere argumenten.
Argumenten herken je vaak aan de volgende signaalwoorden:
want, omdat, namelijk, immers.
Feitelijke argumenten zijn het sterkst.
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het standpunt en wat is het argument in onderstaande zin?
Dieselauto's ouder dan vijftien jaar zouden in het centrum van Utrecht verboden moeten worden; die stoten immers hoge concentraties giftige stoffen uit.
Slide 12 - Open vraag
Aan de slag!
We lezen nu samen tekst 2.
Hierna kun je zelfstandig aan de slag met de bijbehorende opdrachten (opdr. 4, blz. 103/104).