Je maakt verschillende blaadjes met daarop vragen over de lesstof. Achter elke vraag staat een invulveld. Het doel is namelijk niet het antwoord te noteren, maar een persoon te vinden die
antwoord kan geven op de vraag. Studenten/leerlingen lopen door elkaar en stellen elkaar de vragen van het blaadje. De naam van degene die het antwoord weet, wordt op het invulveld genoteerd. De vragen kunnen zowel inhoudelijk
zijn, over vorm of taal gaan, of over manieren van aanpak. Aan het eind selecteer je een aantal van de vragen; het antwoord wordt gegeven door de
student/leerling die op het invulveld vermeld staat.
► Studenten/leerlingen moeten luisteren en beoordelen of de antwoorden kloppen.
In een one-minute-paper wordt de lesopbrengst verduidelijkt. Jij deelt per student/leerling twee post-its uit.
Op elke post-it staat een vraag:
1. Wat was het belangrijkste van de les, tekst, instructie of vaardigheid?
2. Wat is het minst duidelijk aan de les, tekst, instructie of vaardigheid?
Door deze vraag wordt de student aangezet om na te denken over en te reflecteren op de stof. Jij krijgt inzicht in de opbrengsten en de punten waaraan je nog aandacht kunt besteden.
► Studenten/leerlingen reflecteren op de les en moeten hun antwoorden kort en bondig opschrijven, wat vraagt om het kunnen scheiden van hoofd- en bijzaak. Als je specifiek aandacht hebt gegeven aan een bepaalde taalvaardigheid, kan het paper goed daarover gaan.