DEBAT VOORBEREIDEN LEERJAAR 2 LES 1

Welkom
Start met lezen.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Start met lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Debat
Lesdoel: Aan het eind van de les kun je argumenten herkennen en deze op waarde schatten.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Het ballondebat

Leren debatteren is niet alleen nuttig, maar ook heel leuk. Met het ballondebat kan je dit gaan ervaren: je moet namelijk creatief en met humor presenteren waarom jouw personage als enige écht in de ballon moet blijven zitten.

Wat is debatteren?
Een debat is een discussievorm waarbij het de bedoeling is een standpunt te verdedigen of juist te bestrijden.
(standpunt = mening = stelling)

 

Slide 4 - Tekstslide

Ronde 1
Voorbereiding: 
Schrijf in je schrift:
  • welke BN'er je gaat spelen;
  • waarom juist jij in de ballon moet blijven (noem minimaal twee redenen).
De docent kiest vijf leerlingen die het ballondebat gaan uitvoeren.

Iedere BN'er krijgt 1 minuut om te speechen waarom hij in de ballon moet blijven. Het publiek bepaalt welke 2 BN'ers eruit moeten. 

timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Ronde 2
  • De overgebleven ballonvaarders  beargumenteren waarom de anderen overboord moeten!
  • Het publiek bepaalt wie er heeft gewonnen. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een argument?
  • Een argument is een reden waarom je iets vindt. Een uitleg bij je mening.

  • Als je bijvoorbeeld zegt dat je niet naar buiten wilt dan kun je als uitleg geven:
    'ik wil niet naar buiten omdat het regent' of 'het regent, daarom wil ik niet naar buiten'. 

  • Het argument is dan: het regent.

Slide 10 - Tekstslide

signaalwoorden
  • De woorden 'omdat' en 'want' staan aan het begin van een argument.
    Voorbeeld: Ik heb meer zakgeld nodig, want kleding is duur.

  • De woorden 'daarom' en 'dus' komen juist na een argument
    Voorbeeld: Mijn nichtje is nog klein, daarom begrijpt ze niet alles wat ik zeg.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het argument in:
Ik eet geen pindakaas, want ik ben allergisch voor pinda’s.
A
Ik eet geen pindakaas
B
Ik ben allergisch
C
Ik ben dol op pindakaas
D
Ik ben allergisch voor pinda's

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het argument in:
Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden.
A
Gokken is verslavend
B
Gokken moet verboden worden
C
Ik ben aan gokverslaafd
D
Verslavende dingen moeten verboden worden

Slide 13 - Quizvraag

Hoe bedenk je een argument?
  • In een debat bedenk je argumenten voor of argumenten tegen de stelling. 

  • Een slimme manier om argumenten voor of tegen een stelling te bedenken, is door het stellen van een aantal vragen aan jezelf. 

  • Als je de vraag beantwoordt, komt er vanzelf een argument uit.

Slide 14 - Tekstslide

De vragen
  1. Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?

  2. Wat zijn de voor- of nadelen?

  3. Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen?

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld
De stelling is:

'Mobiele telefoons moeten op school verboden worden'

En jij bent voor de stelling.

Slide 16 - Tekstslide

1. Over welk probleem gaat de stelling? 
Is dat een erg pobleem?
 Het probleem is dat mobiele telefoons voor veel afleiding in de klas zorgen, waardoor leerlingen minder goed opletten.
Het is erg omdat de afleiding ervoor zorgt dat leerlingen de lesstof minder goed meekrijgen. Dit leidt tot lagere cijfers voor toetsen.

Een argument zou dus zijn:
Telefoons moeten op school verboden worden, want ze zorgen voor afleiding en dit leidt tot lagere cijfers.

Slide 17 - Tekstslide

2. Wat is een voordeel als er geen 
mobiele telefoons op school zijn?
Een voordeel van geen mobiele telefoons op school, is dat leerlingen niet stiekem of zonder overleg op de foto worden gezet of gefilmd kunnen worden.
Op internet worden veel fimpjes gedeeld van leerlingen die gepest worden of die per ongeluk iets doms doen. Het is voor die leerlingen heel erg dat dit ook nog eens door iedereen bekeken kan worden.

Een argument zou dus zijn:
Mobiele telefoons moeten op school verboden worden, want dan kunnen leerlingen niet stiekem of zonder overleg filmpjes of foto's van elkaar maken die vervolgens online worden gezet.

Slide 18 - Tekstslide

3. Wie zijn er betrokken en wat voor een effect heeft de stelling op die mensen?
Bij deze stelling zijn de leerlingen en de leraren betrokken.
Het effect op de leerlingen is de lage cijfers (argument 1)
en dat filmpjes en foto's ongevraagd gedeeld worden (argument 2). 
Het effect op de leraren is dat ze nu voor niets lesgeven omdat de leerlingen in de klas afgeleid zijn door hun mobiele telefoon.

Nog een argument zou dus zijn:
Mobiele telefoons moeten verboden worden op school, want leraren geven nu voor niets les als de leerlingen steeds op hun mobiele telefoons kijken.

Slide 19 - Tekstslide

Bedenk nu zelf een argument voor de stelling:
'Dierentuinen moeten verboden worden'
1. Over welk probleem gaat de stelling?
Is dat een erg probleem

Slide 20 - Open vraag

Bedenk nu zelf een argument voor de stelling:
'Dierentuinen moeten verboden worden'
2. Wat is een nadeel van dierentuinen?

Slide 21 - Open vraag

Bedenk nu zelf een argument voor de stelling:
'Dierentuinen moeten verboden worden'
3. Wie zijn er betrokken en wat voor effect
heeft de stelling op die mensen?

Slide 22 - Open vraag

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
  • weet je hoe je een debat houdt en argumenten bij een stelling formuleert.
  • kun je herkennen en uitleggen wat een argument is. 
  • kun je argumenten bedenken en formuleren.
  • kun je zelfstandig een debat voorbereiden en voeren. 

Slide 23 - Tekstslide