In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
4H Argumentatie lessen eindtoets 2023
Slide 1 - Tekstslide
Wat ga je leren?
Je leert wat een redenering is
Je leert wanneer een argumentatie aanvaardbaar is
Slide 2 - Tekstslide
Waar denk je aan bij een redenering?
Slide 3 - Woordweb
Wat is een redenering?
Een redenering bestaat uit een standpunt en een meerdere argumenten. Een redenering bestaat uit een serie logische denkstappen van de schrijver van de tekst.
Slide 4 - Tekstslide
Redenering (2)
De schrijver komt op basis van een aantal argumenten of beweringen tot een standpunt of een conclusie.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is een redenering?
A
Argumentatie
B
Conclusie van de schrijver
C
Standpunt plus argumentatie
D
Mening van de schrijver
Slide 6 - Quizvraag
Wanneer is een betoog overtuigend?
Een betogende tekst is overtuigend wanneer de redenering van de schrijver aannemelijk is.
Om deze redenering te maken, gebruik je signaalwoorden.
Slide 7 - Tekstslide
Aanvaardbaarbeid
Bij je leestoets kan worden gevraagd in hoeverre je een redenering van de schrijver aanvaardbaar vindt.
We noemen dit een beoordelingsvraag
Slide 8 - Tekstslide
Waar let je op als je de aanvaardbaarheid van een redenering wilt controleren?
Slide 9 - Woordweb
Aanvaardbaarheid controleren
Om de aanvaardbaarheid van een redenering te controleren let je op:
De bron/schrijver/medium. Is de schrijver deskundig? Partijdig of onpartijdig. Is het gebruikte medium wel betrouwbaar?
Zijn de verstrekte gegevens van belang? Te controleren? Volledig? Zijn de gegevens up-to-date?
Slide 10 - Tekstslide
Aanvaardbaarheid controleren (2)
De standpunten en argumenten controleren:
Zijn de argumenten van belang? Zijn er voldoende argumenten? Staan de argumenten in samenhang met elkaar? Wordt er een tegenargument genoemd en wordt deze overtuigend weerlegd?
Slide 11 - Tekstslide
Gezamenlijk lezen alinea 13 en 14 uit het eindexamen
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
In alinea 14 wordt een aantal opmerkingen gemaakt over het feit dat studenten vaker thuis blijven wonen.
A
Er wordt een verband gesuggereerd tussen vaker thuis blijven wonen en digitale controle dat niet feitelijk wordt aangetoond
B
Studenten zouden vaker thuis blijven wonen door economische oorzaken, maar het is niet duidelijk hoe belangrijk die oorzaken zijn
C
Vaker thuis blijven wonen zou komen doordat de digitale leiband te strak staat afgesteld, maar dat is een verkeerde vergelijking
D
Hier valt zelfs voor een kritische lezer niets op aan te merken
Slide 14 - Quizvraag
Lees alinea 3 en 4 tekst 1
Bij examenteksten krijg je soms tekst overkoepelende vragen. Je leest zo eerst de vraag. Daarna lees je twee alinea's van tekst 1. Tot slot krijg je alinea 1 van tekst 2 te lezen. Daarna beantwoord je de vraag. Goed opletten dus!
Slide 15 - Tekstslide
Zoek de redenering in alinea 3 en 4 en zoek de vergelijkbare redenering in de eerste alinea's van tekst 2
In alinea 3 en 4 van tekst 1 staat een redenering over vrouwen en werk. In één van de eerste alinea’s van tekst 2 wordt een vergelijkbare redenering in één zin weergegeven.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
In alinea 3 en 4 van tekst 1 staat een redenering over vrouwen en werk. In één van de eerste alinea’s van tekst 2 wordt een vergelijkbare redenering in één zin weergegeven.
Citeer die zin uit tekst 2.
Slide 19 - Open vraag
Leerdoelen deze les
Je hebt geleerd wat een redenering is en waar je op moet letten als je wil weten of een redenering aannemelijk is.
Slide 20 - Tekstslide
Les 2 - Argumenten
Slide 21 - Tekstslide
Leerdoelen
Na deze les weet je het verschil tussen verschillende soorten argumenten en kun je aangeven wat het verschil is tussen een argument - tegenargument en een weerlegging
Slide 22 - Tekstslide
Argumenten
Slide 23 - Tekstslide
Wat is een argument?
Slide 24 - Open vraag
Soorten argumenten
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Studentenvereniging Vindicat moet verboden worden, want de leden komen te vaak negatief in het nieuws
A
Waarderend argument
B
Feitelijk argument
Slide 27 - Quizvraag
Volgens onderzoek van DUO heeft het lidmaatschap van een studentenvereniging een positieve invloed op een succesvolle carrière
A
Waarderend argument
B
Feitelijk argument
Slide 28 - Quizvraag
Bedenk een waarderend argument op basis van het filmpje van Lubach
Slide 29 - Open vraag
Aanvaardbaarheid feitelijk en waarderende uitspraken
Slide 30 - Tekstslide
Aanvaardbaarheid argumenten
Slide 31 - Tekstslide
Noem drie punten die een argumentatie aanvaardbaar maken
Slide 32 - Open vraag
Tegenargumenten
Een schrijver kan in een betoog ook tegenargumenten noemen. Een tegenargument spreekt een standpunt tegen. Een tegenargument reageert dus op de standpunt van een spreker of schrijver
Slide 33 - Tekstslide
Weerlegging
Een weerlegging lijkt wat op een tegenargument. Zowel tegenargument als een weerlegging gebruiken signaalwoorden die horen bij het tegenstellend verband: maar, daarentegen, echter, toch etc.
Slide 34 - Tekstslide
Weerlegging
Een weerlegging reageert niet op een standpunt, maar op een tegenargument. Een weerlegging probeert aan te tonen dat een tegenargument niet klopt of probeert deze af te zwakken
Slide 35 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
Slide 36 - Open vraag
Wat heb je geleerd
Je hebt geleerd wat een waarderend en objectief argument is en je kunt deze herkennen in een tekst.
Je hebt geleerd wat het verschil is tussen een tegenargument en een weerlegging
Slide 37 - Tekstslide
Les 3 Argumentatieschema's
Slide 38 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van de les weet je welke argumentatieschema's er zijn.
Heb je geoefend met verschillende argumentatieschema's
Kun je sommige argumentatieschema's in een tekst herkennen