Quiz over examenstof

Quiz examenstof 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Quiz examenstof 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de bedoeling? 
Binnenkort hebben jullie het CE. Test jezelf en kijk hoe je ervoor staat.  De vragen gaan over de theorie m.b.t. het examen. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de tekstsoort van deze tekst?
A
Betogende tekst
B
Informatieve tekst
C
Amuserende tekst
D
Instructieve tekst

Slide 3 - Quizvraag

Op het moment dat het examen start ga ik:
A
De tekst grondig lezen.
B
de inleiding en het slot lezen.
C
alle vragen lezen.

Slide 4 - Quizvraag

Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar veel insecten.
A
middel - doel
B
oorzaak - gevolg
C
tegenstelling
D
vergelijking

Slide 5 - Quizvraag

Wat voor drogreden is dit?
Ik zie Eddy bij het fietsenhok, dus de klas zal wel vrij zijn.

A
cirkelredenering
B
overhaaste generalisatie
C
persoonlijke aanval

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een goede graadmeter om te kijken of de bronnen betrouwbaar zijn (tijdens het examen)?
A
Kijken of de auteurs autoriteiten zijn op dat gebied.
B
Aannames maken.
C
Naar de bron kijken die erbij genoemd staat

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de functie van een inleiding?
A
- bevat vaak het grootste deel van een tekst; - hierbij gaat de tekst ‘echt’ in op het onderwerp; - vaak is de kern weer opgedeeld in deelonderwerpen (vaak hun eigen alinea); - in de eerste zin van een alinea staat meestal de belangrijkste informatie (verder in de alinea volgt de verdere informatie/uitleg);
B
- Introduceert het onderwerp; - Trekt de aandacht van de lezer; - Geeft soms informatie over de opbouw van een tekst.
C
- bevat vaak een samenvatting of een conclusie - kan ook een aanbeveling bevatten

Slide 8 - Quizvraag

'Om te, daarmee, waarmee, door middel van, zodat'
Dit zijn woorden die horen bij:
A
vergelijking
B
oorzaak-gevolg
C
middel - doel
D
tegenstelling

Slide 9 - Quizvraag

Hier wordt de volgende drogreden gebruikt:
A
Cirkelredenering
B
Persoonlijke aanval
C
Populistisch argument

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor soort fragment is dit?
A
betogend
B
informatief
C
amuserend

Slide 11 - Quizvraag


kernzinnen
tekstverbanden en signaalwoorden
feiten, meningen en argumenten

Slide 12 - Tekstslide

Kernzin

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een kernzin?

Slide 14 - Woordweb

Kernzin
  • De kernzin is de belangrijkste zin in een alinea
  • De kernzin geeft aan waar een alinea over gaat
  • De kernzin vind je aan het begin of aan het eind van de alinea.
  • De andere zinnen zijn een uitwerking van de kernzin

Slide 15 - Tekstslide

Bepaal de kernzin
Je kunt er dieren verzorgen. Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken. Maar je kunt er ook veel leren. Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen. En bijna altijd staan er speeltoestellen en schommels. Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de kernzin?
A
Je kunt er dieren verzorgen.
B
Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
C
Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken.
D
Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen.

Slide 17 - Quizvraag

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.

Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.

Slide 19 - Tekstslide

Een aantal voorbeelden
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat

Slide 20 - Tekstslide

Jan heeft zijn vmbo-diploma gehaald, waardoor hij kan studeren.
A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak en gevolg
D
Tegenstelling

Slide 21 - Quizvraag

Kortom, we winnen deze wedstrijd wel.
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Conclusie
D
Voorbeeld

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden
Maar = tegenstelling
Zo = voorbeeld
Ook = opsomming
waardoor = gevolg
Daarnaast = opsomming

Slide 24 - Tekstslide