BS Verkeer 52-73 v
1 / 88
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Welk bord is dit?
A
Rechts heeft voorrang
B
Dit is een woonerf, je mag niet harder dan 50 km per uur
C
Dit is een fietspad
D
Dit is een woonerf, je mag niet harder dan 15 km per uur
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
60 - 1 Wie mag eerst?
A
De fietser
B
De auto
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
60 - foto 2
Wie mag eerst?
Wie mag eerst?
A
de fietser
B
de auto
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
61 - foto 1
Wie mag eerst?
Wie mag eerst?
A
de brommer
B
de auto
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
61 - foto 2
Wie mag eerst?
Wie mag eerst?
A
de tram
B
de fietser
Slide 24 - Quizvraag
Slide 25 - Tekstslide
62 - foto 1
Wie mag eerst?
Wie mag eerst?
A
de fietser
B
de auto
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
62 - 2
Wie mag eerst?
Wie mag eerst?
A
de brommer
B
de auto
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
63 - 1
Wie mag eerst?
Wie mag eerst?
A
de auto
B
de fietser
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Tekstslide
63 - 2
Wie mag eerst
Wie mag eerst
A
de blauwe fiets
B
de bruine fiets
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Tekstslide
Foto 1
Wie heeft voorrang (= mag eerst)
Wie heeft voorrang (= mag eerst)
A
de auto
B
de fietser
Slide 37 - Quizvraag
Slide 38 - Tekstslide
Foto 2
Wie mag eerst?
Wie mag eerst?
A
De auto
B
de fietser
Slide 39 - Quizvraag
Slide 40 - Tekstslide
Blz. 65 foto 1 wie mag eerst (= heeft voorrang)
A
de scooter
B
de auto
Slide 41 - Quizvraag
Slide 42 - Tekstslide
Blz. 65 Foto 2
wie mag eerst
wie mag eerst
A
De auto
B
de fietser
Slide 43 - Quizvraag
Slide 44 - Tekstslide
Wie mag eerst, wie als tweede en wie als derde.
A
1. de blauwe fietser
2. de auto
3. de bruine fietser
B
1. de auto
2. de blauwe fietser
3. de bruine fietser
C
1. de bruine fietser
2. de blauwe fietser
3. de auto
D
1. de blauwe fietser
2. de bruine fietser
3. de auto
Slide 45 - Quizvraag
Slide 46 - Tekstslide
Slide 47 - Tekstslide
67 foto 1
Waar mag je fietsen?
Waar mag je fietsen?
A
Op de straat
B
In de berm
C
Op het fietspad
D
Op het voetpad
Slide 48 - Quizvraag
Slide 49 - Tekstslide
Slide 50 - Tekstslide
67 foto 2
Waar mag je fietsen
Waar mag je fietsen
A
Op de straat
B
Op de fietsstrook
C
Op de stoep
Slide 51 - Quizvraag
Slide 52 - Tekstslide
Slide 53 - Tekstslide
blz. 68
Welke fietser doet het goed?
Welke fietser doet het goed?
A
De fietser links <<<<
B
De fietser in het midden
C
De fietser rechts >>>>
Slide 54 - Quizvraag
Slide 55 - Tekstslide
Slide 56 - Tekstslide
69 foto 1
Mag je hier fietsen?
Mag je hier fietsen?
Ja dat mag (= goed)
Nee, dat mag niet.(= niet goed)
Slide 57 - Poll
Slide 58 - Tekstslide
Slide 59 - Tekstslide
69 foto 2
Mag je hier fietsen?
Mag je hier fietsen?
Ja dat mag
Nee dat mag niet
Slide 60 - Poll
Slide 61 - Tekstslide
Slide 62 - Tekstslide
blz. 70 foto 1
Mag je hier fietsen?
Mag je hier fietsen?
A
Ja dat mag
B
Nee want dit een wandelpad.
Slide 63 - Quizvraag
Slide 64 - Tekstslide
Slide 65 - Tekstslide
Blz. 70 foto 2
Mag je hier fietsen?
Mag je hier fietsen?
A
Ja want het is een fietsstrook.
B
Nee dat mag niet
Slide 66 - Quizvraag
Slide 67 - Tekstslide
Slide 68 - Tekstslide
blz. 71
Mag je hier fietsen?
Mag je hier fietsen?
A
Ja dat mag aan de rechterkant van de weg.
B
Nee dat mag niet.
Slide 69 - Quizvraag
Slide 70 - Tekstslide
Slide 71 - Tekstslide
Slide 72 - Tekstslide
Slide 73 - Tekstslide
Slide 74 - Tekstslide
Slide 75 - Tekstslide
Slide 76 - Tekstslide
Slide 77 - Tekstslide
Slide 78 - Tekstslide
Slide 79 - Tekstslide
Slide 80 - Tekstslide
Hoeveel keer groter is de kans dat je een ongeluk krijgt als je op je telefoon zit tijdens het fietsen?
A
4 x
B
5 x
C
6 x
D
7 x
Slide 81 - Quizvraag
Slide 82 - Tekstslide
Waarom vinden veel mensen het moeilijk om de telefoon weg te doen op de fiets.
A
Het is niet gevaarlijk.
B
We vinden dat we altijd bereikbaar moeten zijn.
C
Er gebeuren nooit ongelukken.
Slide 83 - Quizvraag
Slide 84 - Tekstslide
Wat is de beste oplossing?
A
De telefoon wegdoen als je fietst.
B
De telefoon op vliegtuigstand zetten.
C
alle drie
D
Een app downloaden dat je (even) niet bereikbaar bent.
