Gesprekken voeren

Welzijn
Welkom

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welzijn
Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communicatie
- Je weet hoe je moet communiceren
- Je kent de verschillende rollen die er zijn binnen communicatie
- Je kent verschillende gesprekstechieken én kunt deze toepassen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt niet NIET communiceren
Waar
Niet waar

Slide 3 - Poll

Alles wat je zegt, wat je schrijft en heel je houding heeft met communiceren te maken. Een houding heb je altijd, daarom communiceer je daar altijd mee. Zodra ik jou zie, communiceer je met mij, of je het nu wilt of niet.
 
  • Je communiceert altijd op twee niveaus: verbaal (ca. 20%); Bij “verbaal” moet je denken aan wat je zegt en schrijft. non-verbaal (ca. 80%). Bij “non-verbaal” gaat het om je houding.
Uit de vermelde percentages kun je afleiden, dat het in termen van communicatie belangrijker is HOE je iets zegt, dan WAT je zegt. In communicatie zijn houdingsaspecten dus altijd van groot belang. Wees je daarvan bewust.
 
  • Je hebt bij het communiceren altijd invloed. Jouw woorden, jouw houding roept bij anderen immers altijd een reactie op. Zelfs het negeren van een ander is een reactie, waarmee je een reactie bij de ander oproept. Je hebt dus, of je dat nu wilt of niet, altijd invloed op een ander.
  • Je kunt een ander niet veranderen, je kunt alleen jezelf veranderen. Een ander verandert zichzelf alleen als hij dat zelf wil. Als je jezelf verandert, kan dat er soms toe leiden, dat ook de ander zich verandert.

  • There is no failure (in communication), there is only feedback.
    Communiceren is als het weer. Dat onttrekt zich ook aan kwalificaties als goed of slecht. Het weer is een verschijnsel. Communicatie is dat ook. Op dat verschijnsel kun je reageren door feedback te geven.
  • Leren = veranderen.
    Wie optimaal wil communiceren, moet goed naar zichzelf kijken. Hij moet zich afvragen, of hij met zijn woorden en/of met zijn houding het gewenste effect bereikte. Als dat niet gebeurde, moet hij zich afvragen, wat hij wel moet doen om dat effect te bereiken. M.a.w.: hij moet leren van zijn fouten. Die fouten moet hij verbeteren. Hij moet zich dus veranderen.

Hoe verloopt communicatie tussen mensen?
Teken dit uit op en post hier je idee.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het ZBMO-model

Slide 5 - Tekstslide

(ook op bladzijde 354-357 in basisboek sociaal werk)
Uitleg van de onderdelen van het ZBMO-model:
Zender: persoon of organisatie die een boodschap wil overdragen.
Boodschap: de informatie die de zender wil uitzenden (vaak wordt ervan uitgegaan dat de zender bovendien wil dat de informatie wordt ontvangen zoals hij bedoeld had).
Medium: dit is ‘iets’ dat tussen de zender en de ontvanger zit en dat de boodschap kan transporteren.
Ontvanger: persoon of doelgroep die de boodschap ontvangt.
Feedback: reactie die de zender krijgt van de ontvanger. Uit deze reactie kan de zender concluderen of de boodschap is overgekomen zoals hij had bedoeld.
Terugkoppeling: de reactie die de zender geeft op de feedback. Bijvoorbeeld de ontvanger bedanken, of de boodschap nog een keer zenden, maar dan harder of anders.
Encoderen: het omzetten van gedachten in een code, zoals woorden, lichaamstaal, plaatjes etc.
Decoderen: het omzetten van de code in gedachten, bijvoorbeeld tijdens het lezen.
Ruis: factoren die ervoor zorgen dat de boodschap niet overkomt zoals de zender had bedoeld. Dit kan interne ruis zijn of externe ruis. Externe ruis is er als iets buiten de zender en de ontvanger stoort, zoals de herrie van een overkomend vliegtuig. Interne ruis wil zeggen dat de ontvanger niet in staat is om de boodschap te begrijpen, of dat de zender bijvoorbeeld zijn gedachten niet goed onder woorden kan brengen.

Gesprekstechnieken

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Teken een huisje, een boompje en een beestje. Upload je tekening hier.

Slide 7 - Open vraag

Studenten een opdracht laten maken. Wat is het verschil waar zit dat verschil in.
Iedereen communiceert anders en heeft ook een ander referentie kader. 

Uitleg referentiekader. Opvoeding, kennis, ervaring, etc.

Laat studenten benoemen wat verschillen zijn en waar ze vandaan komen en ook wat dit te maken heeft met communicatie.

Iedereen heeft een ander referentiekader. Dus check of de boodschap zó overgekomen is als wat jij bedoeld. 

Waaraan voldoet een goed gesprek?

Slide 8 - Woordweb

Succescriteria voor een goed gesprek verzamelen.
Na afloop samen bepalen waar je op let als je een gesprek observeert (voor de oefening).
Gebruiken, thema 22 --> LSD

Maak samen een schema voor de observant.
Vragen stellen
Open vragen
Gesloten vragen
Keuzevragen 
Reflecterende vragen
Confronterende vragen
Dubbele vragen
Suggestieve vragen
De waarom-vraag 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

sturen naar een bepaald antwoord, invulling
een vraag waarin de verteller attent wordt gemaakt op een tegenstrijdigheid 
Je kan alleen met 'ja' of 'nee' antwoorden
Laat de andere over zijn eigen situatie of rol nadenken, open vraag
Je kunt op meerdere manieren antwoorden
Laat anderen kiezen tussen twee alternatieven
combinatie van twee of meer vragen
Keuzevraag
Reflecterende vraag
Confronterende vraag
Dubbele vragen
Suggestieve vraag
Waarom vraag
Gesloten vraag

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

LSD
luisteren - samenvatten - doorvragen

Slide 11 - Tekstslide

Kennismakingsgesprekje voordoen voorin de klas met een student.

Voer met z'n tweeën een kennismakingsgesprekje waarbij je actief gaat luisteren, samenvatten en doorvragen.
Dus één persoon vraagt en de ander vertelt.
Nivea

Niet
Invullen
Voor 
Een 
Ander
Laat OMA thuis

Oordelen
Meningen
Adviezen


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Teken nog een x een huisje, boompje en beestje. Maar zorg er nu voor dat, door het stellen van vragen aan de docent, iedereen hetzelfde tekent.

Slide 13 - Open vraag

Luisteren, samenvatten en doorvragen gebruiken om tot hetzelfde referentiekader te komen.
Begrijpen we allemaal wat er moet gebeuren?
Het belang van goede gesprekstechnieken. 

Groepsopdracht
1. Schrijf (op papier) met een groepje een casus over een persoon waarmee je een fictief gesprek gaat voeren.


2. Beschrijf een situatie en beschrijf een probleem waar het gesprek over moet gaan.



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Draai de casussen door
Bedenk nu met je groepje bij de casus vragen die je kunt stellen aan de 'cliënt'. 
Bedenk bij elke soort vraag, één vraag.

Open vragen, Gesloten vragen, Keuzevragen, Reflecterende vragen, Confronterende vragen, Dubbele vragen, Suggestieve vragen, Waarom-vraag

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gesprek voeren in drietallen
1 - cliënt
2 - VZ-IG'er
3 - Observant

Voer een evaluatiegesprek met je klasgenoot over hoe het gaat op werk/school/stage
Draai door, zodat iedereen één keer iedere rol gehad heeft.

Reken ongeveer 5 minuten per gesprek en 3 minuten voor nabespreken.

Bespreek na a.d.h.v. de opgestelde succescriteria.




timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

ØDe gesprekspartner brengt een onderwerp/probleem in en de gespreksleider probeert er achter te komen, volgens de LSD- methode, wat de gesprekspartner nodig heeft.
ØDe gespreksleider probeert goed door te vragen.
ØDe observant kijkt of er op de juiste manier wordt geluisterd, samengevat en doorgevraagd. Vink af: welke soort vragen zijn er gesteld? Is er geluisterd, doorgevraagd en samen gevat?
ØNabespreken (observant geeft de  gespreksleider feedback): Wat ging goed en waarom? Wat kon beter en waarom? Tops en tips?

Slide 17 - Link

Maak tijdens de docu de kijkvragen
1. Wat heb jij vandaag geleerd?
2. Wat wil je meer weten?
3. Tip/top voor de docent.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies