Formatieve toets H4 en H5

Formatieve toets H4 en H5
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formatieve toets H4 en H5

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de afzet?
A
Het aantal verkochte producten
B
de waarde van de verkochte producten
C
Het aantal producten dat je hebt ingekocht
D
De waarde van de producten die je hebt ingekocht

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
Kassabon voor usb-sticks waarvan de voorraad op is
B
Schoonmaakmiddelen voor de schoonmaakster
C
Overzicht met de uitbetaling van het loon
D
Factuur voor de internetverbinding

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de brutowinst?
Omzet = € 11 300,-
Inkoopwaarde = € 7 500,-
Bedrijfskosten € 2 000
Wat is de brutowinst?

Slide 4 - Open vraag

Te betalen btw is de btw die......
A
je als bedrijf voor de inkoop hebt betaald en nu moet betalen aan de fiscus.
B
Wat je als bedrijf terug krijgt van de fiscus
C
je als bedrijf hebt ontvangen en nu moet betalen aan de fiscus.
D
Wat je als consument aan de fiscus moet betalen

Slide 5 - Quizvraag

Een winkelier heeft in een bepaalde periode € 25.600 aan btw ontvangen. In dezelfde periode heeft hij € 14.230 aan btw betaald. Hoeveel moet hij aan omzetbelasting afdragen?

Slide 6 - Open vraag

Wat is een debiteur ?
A
Een klant waar we nog geld van krijgen
B
Een schuldeiser
C
Iemand aan wie we nog geld moeten betalen
D
Iemand die een lening heeft verstrekt

Slide 7 - Quizvraag

Onder welke groep valt: voorraden
A
Vaste activa
B
Vlottende activa
C
Kort vreemd vermogen
D
Eigen vermogen

Slide 8 - Quizvraag

Onder welke groep valt:
crediteuren
A
vaste activa
B
vlottende activa
C
lang vreemd vermogen
D
kort vreemd vermogen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 10 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteur €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 11 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 12 - Quizvraag

Wat staat er op een resultatenrekening?
A
de ontvangsten en uitgaven van een onderneming
B
de bezittingen en schulden van een onderneming
C
de opbrengsten en kosten van een onderneming
D
alle mutaties gezamenlijk van de mutatiebalansen

Slide 13 - Quizvraag

Bereken het eigen vermogen van Penning & Munt B.V. en zet het juist bedrag achter het eigenvermogen
100
150
200

Slide 14 - Sleepvraag

Maak de resultatenrekening compleet.
kosten
januari
2020
opbrengsten
inkoopkosten
1.500
omzet
2.000
rente
250
rente
100
afschrijvingen
500
saldo
saldo
totaal
totaal
2.100
2.250
150
2.100
2.250

Slide 15 - Sleepvraag