van gogh

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

van Gogh 

Vincent van Gogh 

Vincent van Gogh was een schilder uit Nederland

Hij maakte bijzondere schilderijen.

De mensen vonden zijn schilderijen toen niet mooi, 

maar nu is hij beroemd over de hele wereld.

Zijn schilderijen kosten miljoenen euro 's

In Amsterdam is het van Gogh museum 

Elk jaar komen daar 2 miljoen bezoekers

zelfportret =

schilderij van jezelf

het stilleven

de schets = start van een tekening (nog niet precies)

de openlucht = buiten

poseren = staan of zitten

zo kan iemand jou schilderen

het model = iemand die je na kunt tekenen

1. Nieuwe woorden

voor dictee

2. lees Mee / Nieuwsbegrip

3. Spreekoefeningen

4. Praat samen

5. Gaten tekst/agenda invullen

TOA toetsen

de belangstelling =

iets interessant vinden

de inspiratie = ideeën krijgen

in de war raken = niet meer goed kunnen denken

psychiatrisch ziekenhuis = ziekenhuis voor personen met mentale problemen

invloed hebben op =

iets kunnen veranderen

impressionisten = schilders die schilderen wat ze beleven

een sterke band hebben=

veel met elkaar omgaan

somber = verdrietig

het penseel 

de kwast

allerlei

uniek =

er is er maar één van

het museum

de kunstwinkel

ten einde raad =

je weet niet meer wat je moet doen

wanhopig (desperate )

ontslagen =

je werk stopt, je moet weg

het ballet

het orkest

sterven = doodgaan

het platteland =

het land buiten de steden

uitdrukkingen met vaste voorzetsels

• in het nieuws zijn                                  kijken naar
• te maken krijgen met                          lachen om 
• in de war raken                                       afspraak maken met
• aan het werk                                           verhuizen naar
• je aan de afspraak houden               tevreden zijn met
• uit huis plaatsen                                     hopen op 

bij      tegen  na     over   tegen       bij     over 

Ik zet mijn fiets . . . . . . . . . . . . het hek.

Hij  moet . . . . . . . . . . . . . de kassa betalen. 

De tram vertrekt . . . . . . . . . . . . . 3 minuten.

. . . . . . . . . het sporten, kook ik eten. 

De bus stopt . . . . . . . . . de bushalte. 

De fiets rijdt . . . . . . . . . . het zebrapad. 

De traktor rijdt . . . . . . . . . het verkeersbord.

Welke regels ...hier?

1. noemen
2. laten
3. gelden
4. moeten

Wie heeft dat hokje...?

1. gemaakt
2. kapot
3. gedaan
4. vernield

Je moet je .....de afspraak houden

1. op
2. om
3. aan
4. in

Ik moet lachen ....zijn grapje

1. naar
2. om
3. over
4. met

Het kind praat ................zijn moeder

1. naar
2. om
3. tegen
4. met

1. af de war
2. op de war
3. in de war
4. uit de war

zal    ...........     zou 

Als ik veel geld had dan zou ik een nieuwe auto kopen.

Als ik een goede baan had dan zou ik een groot huis kopen

Als ik een diploma had, dan zou ik gaan werken.

Als ik veel geld dan zou ik ..............................

Als ik later klaar ben met school  zou ik ................

Wat zou je doen als je 1 miljoen euro zou winnen?

Ik zou een huis kopen met een zwembad.

Ik zou een wereldreis maken.

Ik zou een mooie scooter kopen.

Ik zou geld aan mijn familie geven.

Ik zou het geld op de bank zetten.

0

portretten