21-3 2C

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Meewerkend voorwerp



Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

-Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Wisbordjes en stift.
Handleiding gebruik wisbordjes: 
-Wees zuinig op de bordjes.
-Ga er niet op tekenen. 
-Schrijf duidelijk.
-Alleen gebruiken als we 
een opdracht doen! 

Slide 4 - Tekstslide

Waarom leren we zinnen verdelen in zinsdelen? 

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 1: Maak een zin bij deze foto. 
Gebruik namen. Schrijf je zin op je wisbordje.
timer
1:00

Slide 6 - Tekstslide

Peter geeft een kado aan Marieke. 

Slide 7 - Tekstslide

Wie/Wat?                                Peter
 pv                                             (geven) 
ww-gez.                                     = geeft

Slide 8 - Tekstslide

Het werkwoord GEVEN vraagt om iets en iemand.
Ik geef iets aan iemand.
Jij geeft iets aan iemand. 
Wij geven iets aan iemand.           Iets=lijdend voorwerp!!!!                               
                                                                   aan iemand=meewerkend voorwerp. 

i.t.t. werkwoorden als:
De hond blaft. De kat loopt.
De zenuwen gieren door mijn keel. 

Slide 9 - Tekstslide

geeft       
Wie / Wat?                                         Peter
een kado
aan Marieke
pv
ww.gez.

Slide 10 - Tekstslide

Andere talen:
Ik geef iets aan iemand
I give something to someone.     I =ow give=pv  something=lv  to someone=mw.                           
Je donne quelque chose à quelqu'un.
Le doy algo a alguien. (Spaans)
Le=jij   doy=geven   algo=iets    a=naar    alguien=iemand

Ich gebe jemandem etwas.
Birine bir şey veririm. (Turks)
birine=aan iemand bir=een   şey = ding   veririm= ik geef            aan iemand een ding ik geef.


Slide 11 - Tekstslide

Wie / Wat?  
iets
aan /voor iemand
pv
ww.gez.

Slide 12 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste werkwoord? De pv? ww-gezegde? 
b. Wat is het onderwerp? 
c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? 
d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)? 
Opdracht 2: 
De agent gaf de fietser zonder licht een bekeuring.
timer
1:00

Slide 13 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste werkwoord? De pv? ww-gezegde? gaf
b. Wat is het onderwerp (ow)? De agent
c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? een bekeuring (iets)
d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)? aan de fietser zonder licht (aan wie/voor wie)
Opdracht 2: 
De agent gaf de fietser zonder licht een bekeuring.

Slide 14 - Tekstslide

De agent
gaf
aan de fietser zonder licht
een bekeuring

Slide 15 - Tekstslide

    a. Wat is de handeling? Het belangrijkste werkwoord? De pv? ww-gezegde? 
    b. Wat is het onderwerp (ow)?
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? (iets)
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?  (aan wie/voor wie)
Opdracht 3: 
Wil jij deze papieren even aan meneer de Bruin doorgeven?  

Slide 16 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste ww? doorgeven:  De pv? wil  ww-gezegde? wil doorgeven
    b. Wat is het onderwerp? (ow) 
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? deze papieren (iets)
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?  aan meneer de Bruin (aan wie/voor wie)
Opdracht 3:
Wil jij deze papieren even aan meneer de Bruin doorgeven?  

Slide 17 - Tekstslide

Jij
deze papieren
aan meneer de Bruin
wil doorgeven

Slide 18 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste ww?   De pv? wil  ww-gezegde? 
    b. Wat is het onderwerp (ow)?
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)?  (iets)
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?   (aan wie/voor wie)
Opdracht 4:
Henk brengt zijn paard iedere dag vers hooi. 

Slide 19 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste ww? brengen   De pv?  brengt ww-gezegde?  brengt
    b. Wat is het onderwerp (ow)? Henk
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? vers hooi (iets)
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)? aan zijn paard  (aan wie/voor wie)








Opdracht 4:

Henk brengt zijn paard iedere dag vers hooi. 

Slide 20 - Tekstslide

Henk
vers hooi
aan zijn paard
brengt

Slide 21 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste ww?   De pv?  ww-gezegde? 
    b. Wat is het onderwerp (ow)? 
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? 
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?   
Opdracht 5:






Dat bijzondere schilderij 
hangt al jaren aan de muur. 

Slide 22 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste ww? hangen  De pv?   hangt ww-gezegde? hangt
    b. Wat is het onderwerp? Dat bijzondere schilderij
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)?  (iets) ------------
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?   (aan wie/voor wie) ------------
Opdracht 5:






Dat bijzondere schilderij 
hangt al jaren aan de muur. 

Slide 23 - Tekstslide

Wie / wat?                                  Dat bijzondere 
                                                      schilderij
iets
aan /voor iemand
pv
ww.gez.                                              hangt

Slide 24 - Tekstslide

Marieke ontvangt een kado van Peter. 

Slide 25 - Tekstslide

Het werkwoord ontvangen vraagt om iets:
Ik ontvang iets van iemand. 
Wij ontvangen iets van iemand.
LET OP!

Ik ontvang vraagt wel om een lijdend voorwerp (iets) maar vraagt niet om AAN IEMAND.

Slide 26 - Tekstslide

ontvangt
Marieke
een kado van Peter

Slide 27 - Tekstslide

pv ww-gezegde 
Wie 
iets
aan wie/voor wie                  
Meewerkend voorwerp: 
Voor wie is iets bestemd / aan wie wordt iets verteld of gegeven. (aan en voor kan je toevoegen of weglaten.)

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht:
Maak opdracht 1 t/m 5.

Slide 29 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste ww? De pv? ww-gezegde? 
    b. Wat is het onderwerp (ow)? 
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? 
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?    
Opdracht 7: 
Ik bestelde voor hem een kop koffie. 

Slide 30 - Tekstslide

a. Wat is de handeling? Het belangrijkste ww? De pv? ww-gezegde? bestelde
    b. Wat is het onderwerp (ow)? Ik
    c. Wat is het lijdend voorwerp (lv)? een kop koffie
    d. Wat is het meewerkend voorwerp (mv)voor hem  
Opdracht 7: 
Ik bestelde voor hem een kop koffie. 

Slide 31 - Tekstslide

Wie / wat?                                         Ik








een kop koffie
voor hem
pv
ww.gez.                                            bestelde

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk
-Werk aan je fictiedossier (lezen-PowerPoint maken).

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide