2H/V : HH grammatica chapitre 1

Herhaling en controle van de leerstof Chapitre 1
Programma van deze les
1. Phrases clés chapitre 1 oefenen
2. Grammatica oefenen 

Lesdoel:
Je beheerst de grammatica en de phrases cles van chapitre 1 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling en controle van de leerstof Chapitre 1
Programma van deze les
1. Phrases clés chapitre 1 oefenen
2. Grammatica oefenen 

Lesdoel:
Je beheerst de grammatica en de phrases cles van chapitre 1 

Slide 1 - Tekstslide

We beginnen met de voorzetsels bij plaatsen en landen.

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsels 
Landnaam
Eindigt op een E - ze zijn vrouwelijk dus voorzetsel is EN ====> En France (vertaling: in/naar Frankrijk)
Eindigt op een S - ze zijn meervoud dus voorzetsel is AUX ===> Aux Pays-Bas (vertaling: in/naar Nederland)
Overige zijn mannelijk dus voorzetsel is AU ====> Au Canada, Au Brésil (in/naar Canada of in/naar Brazil). 

Slide 3 - Tekstslide

hoe zeg je 'in Engeland'?
A
à Angleterre
B
en Angleterre
C
aux Angleterre
D
au Angleterre

Slide 4 - Quizvraag

Hij is in Frankrijk .
A
Il est en France
B
Il a eu en France
C
Il a été en France
D
elle a été en France

Slide 5 - Quizvraag

in Frankrijk
A
en France
B
au France
C
à France

Slide 6 - Quizvraag

in Nederland =
A
au Pays-Bas
B
aux Pays-Bas
C
à Pays-Bas
D
dans les Pays-Bas

Slide 7 - Quizvraag

Ben je in Amsterdam ?
A
Tu es au Amsterdam?
B
Tu es à Amsterdam?
C
Tu es hollandais?

Slide 8 - Quizvraag

Nederland
(2 bonnes réponses!!!)
A
la Hollande
B
les Pays-Bas
C
le Hollande
D
le Pays-Bas

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal: il fait chaud

Slide 10 - Open vraag

Vertaal : au printemps

Slide 11 - Open vraag

Wat is de passé composé?
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooide tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
D
De voltooide verleden tijd (ik had gedanst)

Slide 12 - Quizvraag

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je regarde
Il parle
Ils ont parlé
Nous avons regardé
J'ai sauté
Nous sautons
Vous fermez
Vous avez fermé

Slide 13 - Sleepvraag

Koppel de voltooid deelwoorden aan het juiste werkwoord.
avoir
acheter
habiter
faire
être
oublier
été
habité
fait
oublié
eu
acheté

Slide 14 - Sleepvraag

Il ... mangé une pomme.
A
as
B
avons
C
a
D
ai

Slide 15 - Quizvraag

J'... eu une bonne note.
A
ont
B
a
C
as
D
ai

Slide 16 - Quizvraag

Nous ... été à Paris.
A
avons
B
avez
C
ont
D
as

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.
Tu ... habité à Zwaag.
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 18 - Quizvraag

Vous (parler)
........... ................
A
avons parlé
B
êtes parlé
C
avez parlé
D
avez parler

Slide 19 - Quizvraag

Ils (avoir)
A
sont eu
B
a eu
C
ont eu
D
ai eu

Slide 20 - Quizvraag

Elle (rencontrer)
A
ai rencontré
B
a rencontré
C
as rencontrée
D
a rencontrée

Slide 21 - Quizvraag

Ma mère a ... des fleurs. (avoir)
(mijn moeder heeft bloemen gehad)

Slide 22 - Open vraag

Vous avez ... du tennis. (faire)

Slide 23 - Open vraag

Tu as ... en vacances. (être)
(geweest)

Slide 24 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Nous avons ... un film. (regarder)

Slide 25 - Open vraag

Vous ... aux Pays-Bas. (être)
(vorm van hebben + volt.dlw. van être)

Slide 26 - Open vraag

Il ... un cadeau. (donner)
(heeft gegeven)

Slide 27 - Open vraag

Tu ... des bonnes vacances. (avoir)
(hebt gehad)

Slide 28 - Open vraag

Nous ... nos devoirs. (faire)
(hebben gemaakt)

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide

Let op! 
Als het woord begint met klinker op stomme h
Altijd mannelijke vorm pakken

Mon hôtel
Ton aventure
Son arbre 

Slide 31 - Tekstslide

(mijn) ....... garçon
A
mon
B
ton
C
ma
D
ta

Slide 32 - Quizvraag

(jullie) .......... fille
A
notre
B
nos
C
votre
D
vos

Slide 33 - Quizvraag

(hun) ........ velos
A
votre
B
vos
C
leurs
D
leur

Slide 34 - Quizvraag

(jouw) ......... voyage (m)

Slide 35 - Open vraag

(zijn) .......... train (m)

Slide 36 - Open vraag

(onze)......... liberté

Slide 37 - Open vraag

haar moeder - …………mère
A
son
B
sa
C
ses

Slide 38 - Quizvraag

Traduis:
Zijn moeder
A
son mère
B
sa mère

Slide 39 - Quizvraag

Je bent nu klaar met de grammatica. Je hebt een los blaadje gekregen. Hierop schrijf je onderstaand  dialoogje.
Vergeet je naam niet op het blaadje te zetten!

Slide 40 - Tekstslide

Les phrases clés: Traduisez, vertaal de zinnen op het losse blaadje
1 Heb jij een leuke vakantie gehad?
2 Ja, het was super!.
3. Waar ben je naartoe geweest?
4. Ik ben in Parijs geweest.
5. Was het mooi weer?
6. Ja, het was warm. 
7 Het was 28 graden.

Slide 41 - Tekstslide

haar vriendin
A
son amie
B
sa amie

Slide 42 - Quizvraag

Continuez votre travail! 
 Blijf oefenen op Quizlet of Slim Stampen

Heb je nog vragen over de stof stel ze dan vooral!


Slide 43 - Tekstslide

LET OP!!!

Volgende week SO (A/B/C)
Op donderdag 3 november
Repetitie chapitre 1

Bonne chance!

Slide 44 - Tekstslide