2H/V: oefenen chapitre 1

Programma van deze les
1. Phrases clés chapitre 1 oefenen
2. Grammatica oefenen
3. Spreektoets doornemen en voorbereiden
4. Kleine kahoot

Lesdoel:
Je beheerst de grammatica en de phrases cles van chapitre 1 
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Programma van deze les
1. Phrases clés chapitre 1 oefenen
2. Grammatica oefenen
3. Spreektoets doornemen en voorbereiden
4. Kleine kahoot

Lesdoel:
Je beheerst de grammatica en de phrases cles van chapitre 1 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

hoe zeg je 'in Engeland'?
A
à Angleterre
B
en Angleterre
C
aux Angleterre
D
au Angleterre

Slide 3 - Quizvraag

Hij is in Frankrijk geweest.
A
Il a été en France
B
Il a eu en France
C
Ils ont été en France
D
elle a été en France

Slide 4 - Quizvraag

in Frankrijk
A
en France
B
au France
C
à France

Slide 5 - Quizvraag

in Nederland =
A
au Pays-Bas
B
aux Pays-Bas
C
à Pays-Bas
D
dans les Pays-Bas

Slide 6 - Quizvraag

Ben je Nederlands?
A
Je suis hollandais?
B
Tu es anglais?
C
Tu es hollandais?

Slide 7 - Quizvraag

Nederland
A
la Hollande
B
les Pays-Bas
C
le Hollande
D
le Pays-Bas

Slide 8 - Quizvraag

il fait chaud =

Slide 9 - Open vraag

au printemps =

Slide 10 - Open vraag

Wat is de passé composé?
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooide tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
D
De voltooide verleden tijd (ik had gedanst)

Slide 11 - Quizvraag

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je regarde
Il parle
Ils ont parlé
Nous avons regardé
J'ai sauté
Nous sautons
Vous fermez
Vous avez fermé

Slide 12 - Sleepvraag

Koppel de voltooid deelwoorden aan het juiste werkwoord.
avoir
acheter
habiter
faire
être
oublier
été
habité
fait
oublié
eu
acheté

Slide 13 - Sleepvraag

Vul hulpwerkwoord in:
Il ... mangé une pomme.
A
as
B
avons
C
a
D
ai

Slide 14 - Quizvraag

Vul hulpwerkwoord in:
J'... eu une bonne note.
A
ont
B
a
C
as
D
ai

Slide 15 - Quizvraag

Vul hulpwerkwoord in:
Nous ... été à Paris.
A
avons
B
avez
C
ont
D
as

Slide 16 - Quizvraag

Vul hulpwerkwoord in:
Tu ... habité à Utrecht.
A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 17 - Quizvraag

Zet in de P.C.:
Vous (parler)
........... ................
A
avons parlé
B
êtes parlé
C
avez parlé
D
avez parler

Slide 18 - Quizvraag

Zet in de P.C.:
Ils (avoir)
A
sont eu
B
a eu
C
ont eu
D
ai eu

Slide 19 - Quizvraag

Zet in de P.C.:
rencontrer (elle)
A
ai rencontré
B
a rencontré
C
as rencontrée
D
a rencontrée

Slide 20 - Quizvraag

Vul het voltooid deelwoord in:
Ma mère a ... des fleurs. (avoir)

Slide 21 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in:
Vous avez ... du tennis. (faire)

Slide 22 - Open vraag

Vul het voltooid deelwoord in:
Tu as ... en vacances. (être)

Slide 23 - Open vraag

Zet in de P.C.
Nous ... ... un film. (regarder)

Slide 24 - Open vraag

Vous ... aux Pays-Bas. (être)

Slide 25 - Open vraag

Il ... un cadeau. (donner)

Slide 26 - Open vraag

Tu ... des bonnes vacances. (avoir)

Slide 27 - Open vraag

Nous ... nos devoirs. (faire)

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Let op! 
Als het woord begint met klinker op stomme h
Altijd mannelijke vorm pakken

Mon hôtel
Ton aventure
Son arbre 

Slide 30 - Tekstslide

(mijn) ....... garçon
A
mon
B
ton
C
ma
D
ta

Slide 31 - Quizvraag

(jullie) .......... fille
A
notre
B
nos
C
votre
D
vos

Slide 32 - Quizvraag

(hun) ........ gares
A
votre
B
vos
C
leurs
D
leur

Slide 33 - Quizvraag

(jouw) ......... voyage (m)

Slide 34 - Open vraag

(zijn) .......... train (m)

Slide 35 - Open vraag

(onze)......... liberté

Slide 36 - Open vraag

haar moeder - …………mère
A
son
B
sa
C
ses

Slide 37 - Quizvraag

haar vriendin
A
son amie
B
sa amie

Slide 38 - Quizvraag

Traduis:
Zijn moeder
A
son mère
B
sa mère

Slide 39 - Quizvraag

Spreektoets
Je krijgt een aantal vragen die je moet beantwoorden in het Frans. Hier in Lesson Up vind je wat oefenvragen.
Aan het eind van de les laat ik een worddocument zien met mogelijke vragen voor de toets.

Slide 40 - Tekstslide

Comment tu t'appelles?
A
Je m'appelle....
B
Tu t'appelles...
C
Elle s'appelle....
D
Je mappel

Slide 41 - Quizvraag

Comment ça va?
A
Bien
B
Mal
C
ça va bien/ça va mal
D
super

Slide 42 - Quizvraag

Tu as quel âge?
A
je suis ... ans
B
j'ai .... ans
C
je suis ....
D
j'ai .....

Slide 43 - Quizvraag

Vertaal:
Tu as des frères ou des soeurs?

Slide 44 - Open vraag

Vertaal:
Ils ont quel âge?

Slide 45 - Open vraag

Vertaal:
Tu es fort(e) en quelle matière?

Slide 46 - Open vraag

Vertaal:
Tu as été où en vacances?

Slide 47 - Open vraag