In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Taalkundig ontleden
woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Welke woordsoorten ken je nog?
Slide 2 - Open vraag
redekundig ontleden
1. pv
2. hww / zww
3. zinsdelen
4. wg
5. ow
6. lv
7. mv
8. bwb
taalkundig ontleden
- blw / olw
- hww / zww
- znw
- bnw
- vz
Slide 3 - Tekstslide
Wat is een onbepaald lidwoord?
Slide 4 - Open vraag
Welke lidwoorden zijn bepaald?
Slide 5 - Open vraag
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Slide 6 - Open vraag
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 7 - Open vraag
Wat is het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord?
Slide 8 - Open vraag
woordsoorten
bepaald lidwoord (blw):
de, het
onbepaald lidwoord (olw):
een
zelfstandig naamwoord (znw):
alles waar je een lw voor kunt zetten & namen
Slide 9 - Tekstslide
woordsoorten
bijvoeglijk naamwoord (bnw):
staat voor of achter een znw en geeft een eigenschap aan van het znw.
voorzetsel (vz):
.... de kast
.... het feest
op, door, over, tijdens, sinds, na, met, van etc.
Slide 10 - Tekstslide
woordsoorten
zelfstandig werkwoord
Het belangrijkste werkwoord van de zin. Er is er altijd maar één. Bij meerdere werkwoorden verschuift het zww naar achteren. Het zww is dan het voltooid deelwoord. Is dat er niet, dan is het de infinitief. Soms is het een scheidbaar samengesteld werkwoord.
Ik bel jou vanavond op. Zij zou hem opgebeld hebben.
zww zww hww zww hww
Slide 11 - Tekstslide
woordsoorten
Hulpwerkwoord
Helpt een ander werkwoord. Er kunnen er meerdere in één zin staan.
Slide 12 - Tekstslide
Samen (met) Iris ben ik naar huis gelopen.
A
olw
B
blw
C
vz
D
znw
Slide 13 - Quizvraag
Samen met (Iris) ben ik naar huis gelopen.
A
olw
B
blw
C
vz
D
znw
Slide 14 - Quizvraag
Samen met Iris (ben) ik naar huis gelopen.
A
hww
B
zww
C
vz
D
znw
Slide 15 - Quizvraag
Samen met Iris ben ik (naar) huis gelopen.
A
hww
B
zww
C
vz
D
znw
Slide 16 - Quizvraag
Samen met Iris ben ik naar (huis) gelopen.
A
hww
B
zww
C
vz
D
znw
Slide 17 - Quizvraag
Samen met Iris ben ik naar huis (gelopen).
A
hww
B
zww
C
vz
D
znw
Slide 18 - Quizvraag
(Zouden) Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 19 - Open vraag
Zouden Willem en (Linda) vorig weekend in Eindhoven ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 20 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig (weekend) in Eindhoven ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 21 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend (in) Eindhoven ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 22 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in (Eindhoven) ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 23 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook (naar) Black Panther geweest zijn?
Slide 24 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook naar (Black Panther) geweest zijn?
Slide 25 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook naar Black Panther (geweest) zijn?
Slide 26 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook naar Black Panther geweest (zijn)?
Slide 27 - Open vraag
(De) kleur van de nieuwe fiets van mijn zusje is rood.
Slide 28 - Open vraag
De (kleur) van de nieuwe fiets van mijn zusje is rood.
Slide 29 - Open vraag
De kleur (van) de nieuwe fiets van mijn zusje is rood.
Slide 30 - Open vraag
De kleur van de (nieuwe) fiets van mijn zusje is rood.
Slide 31 - Open vraag
De kleur van de nieuwe (fiets) van mijn zusje is rood.
Slide 32 - Open vraag
De kleur van de nieuwe fiets (van) mijn zusje is rood.
Slide 33 - Open vraag
De kleur van de nieuwe fiets van mijn (zusje) is rood.
Slide 34 - Open vraag
De kleur van de nieuwe fiets van mijn zusje is (rood).