In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Taalkundig ontleden
woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Welke woordsoorten ken je nog?
Slide 2 - Open vraag
redekundig ontleden
1. pv
2. hww / zww / kww
3. zinsdelen
4. wg / ng
5. ow
6. lv
7. mv
vzv
8. bwb
taalkundig ontleden
- blw / olw
- hww / zww / kww
- znw
- bnw
- vz
- bw
Slide 3 - Tekstslide
Wat is een onbepaald lidwoord?
Slide 4 - Open vraag
Welke lidwoorden zijn bepaald?
Slide 5 - Open vraag
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Slide 6 - Open vraag
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 7 - Open vraag
Wat zijn de koppelwerkwoorden?
Slide 8 - Open vraag
Wat is het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord?
Slide 9 - Open vraag
woordsoorten
bepaald lidwoord (blw):
de, het
onbepaald lidwoord (olw):
een
zelfstandig naamwoord (znw):
alles waar je een lw voor kunt zetten & namen
Slide 10 - Tekstslide
woordsoorten
bijvoeglijk naamwoord (bnw):
staat voor of achter een znw en geeft een eigenschap aan van het znw.
voorzetsel (vz):
.... de kast
.... het feest
op, door, over, tijdens, sinds, na, met, van etc.
Slide 11 - Tekstslide
woordsoorten
zelfstandig werkwoord
Het belangrijkste werkwoord van de zin bij een wg. Er is er altijd maar één. Bij meerdere werkwoorden verschuift het zww naar achteren. Het zww is dan het voltooid deelwoord. Is dat er niet, dan is het de infinitief. Soms is het een scheidbaar samengesteld werkwoord.
Ik bel jou vanavond op. Zij zou hem opgebeld hebben.
Als het belangrijkste werkwoord van de zin een van deze werkwoorden is --> alarmbellen! Staat er in de zin iets dat het onderwerp is, dan is er een naamwoordelijk gezegde en is het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord.
Let op: blijven/zijn op een plaats is altijd wg, dus een zww!
Slide 13 - Tekstslide
woordsoorten
Koppelwerkwoord - voorbeelden
Ik ben gisteren ziek geweest.
hww kww
Belangrijkste ww --> geweest. Geweest komt van zijn --> alarmbellen!
Het onderwerp (ik) is iets, namelijk 'ziek'. In deze zin is dus sprake van een naamwoordelijk gezegde. 'Geweest' is een kww, 'ben' is een hww.
Slide 14 - Tekstslide
woordsoorten
Hulpwerkwoord
Helpt een ander werkwoord (zww of kww). Er kunnen er meerdere in één zin staan.
Slide 15 - Tekstslide
woordsoorten
Bijwoord
- Kan iets over elke woordsoort zeggen, maar niet over een znw (dan is het een bnw).
Morgen gaat Mike snel een nieuwe fiets halen.
bw hww znw bw olw bnw znw zww
Slide 16 - Tekstslide
Samen (met) Iris ben ik naar huis gelopen.
A
olw
B
blw
C
vz
D
znw
Slide 17 - Quizvraag
Samen met (Iris) ben ik naar huis gelopen.
A
olw
B
blw
C
vz
D
znw
Slide 18 - Quizvraag
Samen met Iris (ben) ik naar huis gelopen.
A
hww
B
zww
C
vz
D
znw
Slide 19 - Quizvraag
Samen met Iris ben ik (naar) huis gelopen.
A
hww
B
zww
C
vz
D
znw
Slide 20 - Quizvraag
Samen met Iris ben ik naar (huis) gelopen.
A
hww
B
zww
C
vz
D
znw
Slide 21 - Quizvraag
Samen met Iris ben ik naar huis (gelopen).
A
hww
B
zww
C
vz
D
znw
Slide 22 - Quizvraag
(Zouden) Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 23 - Open vraag
Zouden Willem en (Linda) vorig weekend in Eindhoven ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 24 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig (weekend) in Eindhoven ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 25 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend (in) Eindhoven ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 26 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in (Eindhoven) ook naar Black Panther geweest zijn?
Slide 27 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven (ook) naar Black Panther geweest zijn?
Slide 28 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook (naar) Black Panther geweest zijn?
Slide 29 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook naar (Black Panther) geweest zijn?
Slide 30 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook naar Black Panther (geweest) zijn?
Slide 31 - Open vraag
Zouden Willem en Linda vorig weekend in Eindhoven ook naar Black Panther geweest (zijn)?
Slide 32 - Open vraag
(De) kleur van de nieuwe fiets van mijn zusje is rood.
Slide 33 - Open vraag
De (kleur) van de nieuwe fiets van mijn zusje is rood.
Slide 34 - Open vraag
De kleur (van) de nieuwe fiets van mijn zusje is rood.
Slide 35 - Open vraag
De kleur van de (nieuwe) fiets van mijn zusje is rood.
Slide 36 - Open vraag
De kleur van de nieuwe (fiets) van mijn zusje is rood.
Slide 37 - Open vraag
De kleur van de nieuwe fiets (van) mijn zusje is rood.
Slide 38 - Open vraag
De kleur van de nieuwe fiets van mijn (zusje) is rood.
Slide 39 - Open vraag
De kleur van de nieuwe fiets van mijn zusje is (rood).
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.