Formuleren

Doel van de les
Je kunt vertellen hoe je de trappen van vergelijking gebruikt.

Je kunt vertellen wanneer je als of dan gebruikt.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doel van de les
Je kunt vertellen hoe je de trappen van vergelijking gebruikt.

Je kunt vertellen wanneer je als of dan gebruikt.

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de 
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

De trappen van vergelijking 

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken
Formuleren: opdracht 1 t/m 4 op blz. 110 en 111

Slide 3 - Tekstslide

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 4 - Quizvraag

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 5 - Quizvraag

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 6 - Quizvraag

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 7 - Quizvraag

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 8 - Quizvraag

Wendy is minstens even druk .... haar broertje.
A
als
B
dan

Slide 9 - Quizvraag

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ...... grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quizvraag

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quizvraag

Bert lijkt groter dan Ina, maar hij is even groot ...... zij.
A
als
B
dan

Slide 12 - Quizvraag

Robbert kan veel harder lopen ...... ik.
A
als
B
dan

Slide 13 - Quizvraag

Stellende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 14 - Woordweb

Vergrotende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 15 - Woordweb

Overtreffende trap
zoveel mogelijk woorden

Slide 16 - Woordweb

Maken
Test op blz. 117 en 118

Slide 17 - Tekstslide