Oefentoets H1 Made in the Netherlands

Oefentoets H1 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets H1 

Slide 1 - Tekstslide

Olie wordt vervoerd van Irak naar de haven van Rotterdam. Welk begrip hoort erbij?
A
Massa of bulkgoed
B
Stukgoed

Slide 2 - Quizvraag

Welk landbouwproduct wordt niet door Nederland geëxporteerd?
A
Bloemen
B
Zuivel
C
Vlees
D
Sojabonen

Slide 3 - Quizvraag

Boer Gijs stond bekend om het verbouwen van graan en het houden van koeien. Nu verbouwd hij alleen maar graan.
A
Dit is mechanisatie.
B
Dit is specialisatie.
C
Dit is seizoensarbeid.
D
Dit is industriële inertie.

Slide 4 - Quizvraag

Welke sector is in Nederland de grootste werkgever?
A
Diensten
B
Landbouw, visserij en mijnbouw
C
Industrie
D
Alle drie even groot

Slide 5 - Quizvraag

Hoe heet het overladen van goederen van zeeschepen op andere vervoermiddelen, die de goederen verder vervoeren?
A
Overnemen
B
Overslag
C
Zeeslag
D
Industriële inertie

Slide 6 - Quizvraag

Wie heeft er een grotere reikwijdte?
A
Intertoys
B
Supermarkt
C
Sportschool
D
Academisch ziekenhuis

Slide 7 - Quizvraag

Welk begrip past het best bij een koe die gemolken wordt door een melkmachine?
A
Reikwijdte
B
Specialisatie
C
Mechanisatie
D
Akkerbouw

Slide 8 - Quizvraag

Knooppunt in transportroutes tussen werelddelen
A
Mainport
B
Massagoederen
C
Achterland
D
Kruispunt

Slide 9 - Quizvraag

De haven van Rotterdam heeft een ...... achterland.
A
Groot
B
Klein

Slide 10 - Quizvraag

Welke voorziening is niet-commercieel?
A
Huisartsenpost
B
Supermarkt
C
Autogarage
D
Theater

Slide 11 - Quizvraag

Wat is GEEN reden voor een bedrijf om zich in een stad te vestigen?
A
De arbeidsmarkt
B
De afzetmarkt
C
Aanwezige bedrijven kunnen elkaar helpen
D
Kans op korting van de stad

Slide 12 - Quizvraag

Een meubelboulevard is een voorbeeld van een dagelijkse voorziening
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste kenmerk van een mainport?
A
Het is een knooppunt in transportroutes tussen land en zee
B
Het is een verbindingslijn tussen verschillende werelddelen
C
Het is een knooppunt in transportroutes tussen werelddelen
D
Het is een punt met goede infrastructuur

Slide 14 - Quizvraag

Welke internationale factoren zorgen ervoor dat de Rotterdamse haven zo belangrijk is? (Meer antwoorden)
A
Ligging in een welvarend, dichtbevolkt gebied
B
Nederlanders bestellen steeds meer via internet
C
In de haven wordt veel werk door robots gedaan
D
Goede infrastructuur naar achterland

Slide 15 - Quizvraag

Schiphol trekt veel bedrijven aan
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Boer Jan stond bekend om het verbouwen van graan en het houden van koeien. Nu heeft hij alleen nog koeien.
A
Dit is mechanisatie.
B
Dit is specialisatie.
C
Dit is seizoensarbeid.
D
Dit is industriële inertie.

Slide 17 - Quizvraag

Pakken melk die worden vervoerd worden naar de supermarkt is een voorbeeld van?
A
Massagoed
B
Stukgoed

Slide 18 - Quizvraag

Dit is een voorbeeld van massagoed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Welk soort landbouw vind je aan de kust bij Nederland. Schiphol is vaak op korte afstand.
A
Vleesveeteelt
B
Groente en bloemen
C
Akkerbouw
D
Fruitteelt

Slide 20 - Quizvraag

Welke sector is in Nederland de grootste werkgever?
A
Diensten
B
Landbouw, visserij en mijnbouw
C
Industrie
D
Alle drie even groot

Slide 21 - Quizvraag

Wie heeft er een grotere reikwijdte?
A
Ziekenhuis
B
Supermarkt
C
Schoenenwinkel
D
Snackbar

Slide 22 - Quizvraag

Hoe noemen we het dat boeren steeds grotere stukken land gingen bewerken?
A
Mechanisatie
B
Schaalvergroting
C
Specialisatie
D
Biodiversiteit

Slide 23 - Quizvraag

De redenen waarom bedrijven voor een bepaalde plaats kiezen, noemen we?
A
Industriële inertie
B
Vertrekredenen
C
Vestigingsplaatsfactoren
D
Denken ze daar over na?

Slide 24 - Quizvraag

In Nederland staan best veel hoofdkantoren van Multinationals.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Tegenwoordig is nog maar 2% van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

En nu?
Bekijk goed wat je fout hebt gedaan.
Zet de leerdoelen in vragende vorm en beantwoord de vraag.
Maak een mindmap of samenvatting. 

Slide 27 - Tekstslide