Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
1 / 19
Lesduur is: 10 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
De tegenwoordige tijd...
A
speelt zich in het verleden af
B
speelt zich in het nu af
C
speelt zich in de toekomst af
Slide 2 - Quizvraag
De persoonsvorm is een werkwoordsvorm
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
tegenwoordige tijd
Hans (kleden) ...... zich aan.
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
Slide 5 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.
Dat bos (branden) ... helemaal af.
A
brand
B
branden
C
brandt
D
brandde
Slide 6 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Antwoorden) ... je vandaag nog op dat mailtje?
(Antwoorden) ... je vandaag nog op dat mailtje?
A
Antwoord
B
Antwoordt
C
Antwoordde
D
Antwoorde
Slide 7 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!
(Worden) ... toch eens volwassen!
A
Word
B
Wordt
C
Werd
D
Worden
Slide 8 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!
(Worden) ... toch eens volwassen!
A
Word
B
Wordt
C
Werd
D
Worden
Slide 9 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
C
landde
D
lant
Slide 10 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
De kok (snijden) ... de groente voor het hoofdgerecht.
De kok (snijden) ... de groente voor het hoofdgerecht.
A
Snijd
B
Snij
C
Snijdt
D
Sneed
Slide 11 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Je vriend (bedoelen) ... het goed.
Je vriend (bedoelen) ... het goed.
A
Bedoel
B
Bedoeld
C
Bedoelde
D
Bedoelt
Slide 12 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Raden) ... je vader het goede antwoord?
(Raden) ... je vader het goede antwoord?
A
Raad
B
Raadt
C
Raadde
Slide 13 - Quizvraag
'Dionairo voetbalt graag met zijn vrienden.'
Wat is de persoonsvorm?
Wat is de persoonsvorm?
A
Dionairo
B
met zijn vrienden
C
graag
D
voetbalt
Slide 14 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
Amber ... (rennen) altijd naar school
Amber ... (rennen) altijd naar school
A
rend
B
rendt
C
rent
D
rende
Slide 15 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd:
Gino ... (studeren) meestal na het eten
Gino ... (studeren) meestal na het eten
A
studeert
B
studeerd
C
studeerdt
D
studeerde
Slide 16 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
Esmay ... (planten) een mooie boom in de tuin
Esmay ... (planten) een mooie boom in de tuin
A
plantte
B
plant
C
pland
D
plante
Slide 17 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
Sarah ... (huren) sinds kort een appartement
Sarah ... (huren) sinds kort een appartement
A
huurdt
B
huurt
C
huurde
D
huurde
Slide 18 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
De buurvrouw... (vegen) iedere dag het stoepje
De buurvrouw... (vegen) iedere dag het stoepje
A
veegde
B
veegd
C
veegt
D
veegdt
