3F Tegenwoordige tijd
De tegenwoordige tijd...
A
speelt zich in het verleden af
B
speelt zich in het nu af
C
speelt zich in de toekomst af
1 / 12
Onderdelen in deze les
De tegenwoordige tijd...
A
speelt zich in het verleden af
B
speelt zich in het nu af
C
speelt zich in de toekomst af
Slide 1 - Quizvraag
Het onderwerp in een zin, zijn personen, dieren of dingen die iets doen
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quizvraag
'Joris kijkt een Netflix-serie.'
Wat is het onderwerp?
Wat is het onderwerp?
A
kijkt
B
Netflix-serie
C
Joris
Slide 3 - Quizvraag
De persoonsvorm is een werkwoordsvorm
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
De persoonsvorm kun je vinden door de zin vragend te maken. Het werkwoord vooraan is de persoonsvorm
A
niet waar
B
waar
Slide 5 - Quizvraag
'Dionairo voetbalt graag met zijn vrienden.'
Wat is de persoonsvorm?
Wat is de persoonsvorm?
A
Dionairo
B
met zijn vrienden
C
graag
D
voetbalt
Slide 6 - Quizvraag
Als het onderwerp enkelvoud is, hoeft de persoonsvorm dat niet te zijn
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
Amber ... (rennen) altijd naar school
Amber ... (rennen) altijd naar school
A
rend
B
rendt
C
rent
D
rende
Slide 8 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd:
Gino ... (studeren) meestal na het eten
Gino ... (studeren) meestal na het eten
A
studeert
B
studeerd
C
studeerdt
D
studeerde
Slide 9 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
Esmay ... (planten) een mooie boom in de tuin
Esmay ... (planten) een mooie boom in de tuin
A
plantte
B
plant
C
pland
D
plante
Slide 10 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
Sarah ... (huren) sinds kort een appartement
Sarah ... (huren) sinds kort een appartement
A
huurdt
B
huurt
C
huurde
D
huurde
Slide 11 - Quizvraag
Vervoeg in de tegenwoordige tijd
De buurvrouw... (vegen) iedere dag het stoepje
De buurvrouw... (vegen) iedere dag het stoepje
A
veegde
B
veegd
C
veegt
D
veegdt
