In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Het ontstaan van neerslag
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van de les kun je het weer in Nederland beschrijven aan de hand van weerelementen en verklaren hoe neerslag ontstaat.
Slide 2 - Tekstslide
Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen kunnen doen.
Wat weet je al over het weer en neerslag?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Weerelementen
Weerelementen zijn factoren die het weer beïnvloeden, zoals temperatuur, luchtdruk en wind.
Slide 4 - Tekstslide
Leg kort uit wat weerelementen zijn en geef enkele voorbeelden.
Klimaatfactoren
Klimaatfactoren zijn factoren die het klimaat bepalen, zoals breedteligging, hoogteligging en zeestromen.
Slide 5 - Tekstslide
Beschrijf wat klimaatfactoren zijn en geef enkele voorbeelden.
Het weer in Nederland
Het weer in Nederland kan erg veranderlijk zijn. Het wordt beïnvloed door weerelementen en klimaatfactoren.
Slide 6 - Tekstslide
Beschrijf kort hoe het weer in Nederland kan variëren en welke factoren hierop van invloed zijn.
Neerslag
Neerslag is water dat uit de atmosfeer op aarde valt in de vorm van regen, sneeuw, hagel of ijzel.
Slide 7 - Tekstslide
Leg uit wat neerslag is en geef voorbeelden van verschillende vormen van neerslag.
Verdamping
Verdamping is het proces waarbij water verandert van vloeistof naar gasvormige waterdamp.
Slide 8 - Tekstslide
Beschrijf kort het proces van verdamping en hoe het water in de atmosfeer terechtkomt.
Condensatie
Condensatie is het proces waarbij waterdamp in de lucht afkoelt en verandert in waterdruppels.
Slide 9 - Tekstslide
Leg uit wat condensatie is en hoe waterdamp in de lucht kan afkoelen.
Wolkenvorming
Wolken worden gevormd door condensatie van waterdamp in de lucht. Ze bestaan uit kleine waterdruppeltjes of ijskristallen.
Slide 10 - Tekstslide
Beschrijf hoe wolken worden gevormd en wat hun samenstelling is.
Neerslagvorming
Neerslag ontstaat wanneer waterdruppels of ijskristallen in wolken te groot worden en naar beneden vallen.
Slide 11 - Tekstslide
Leg uit hoe neerslag ontstaat en waarom waterdruppels of ijskristallen in wolken kunnen groeien.
Verschillende soorten neerslag
Er zijn verschillende soorten neerslag, zoals regen, sneeuw, hagel en ijzel. Dit hangt af van de temperatuur in de lucht.
Slide 12 - Tekstslide
Noem de verschillende soorten neerslag en leg uit waarom de temperatuur belangrijk is.
Regen
Regen ontstaat wanneer waterdruppels in wolken groot genoeg worden en naar beneden vallen als vloeistof.
Slide 13 - Tekstslide
Beschrijf hoe regen ontstaat en wat de vereisten zijn voor regenval.
Sneeuw
Sneeuw ontstaat wanneer waterdruppels in wolken bevriezen tot ijskristallen en als vaste vorm naar beneden vallen.
Slide 14 - Tekstslide
Leg uit hoe sneeuw ontstaat en welke condities nodig zijn voor sneeuwval.
Hagel
Hagel ontstaat wanneer waterdruppels in wolken meerdere keren op en neer worden geblazen en bevriezen tot ijsballen.
Slide 15 - Tekstslide
Beschrijf het proces van hagelvorming en wat er nodig is voor het ontstaan van hagel.
IJzel
IJzel ontstaat wanneer regendruppels bevriezen wanneer ze in contact komen met een bevroren oppervlak.
Slide 16 - Tekstslide
Leg uit hoe ijzel ontstaat en waarom het gevaarlijk kan zijn op wegen en trottoirs.
Samenvatting
Het weer in Nederland wordt bepaald door weerelementen en klimaatfactoren. Neerslag ontstaat door verdamping, condensatie en neerslagvorming. Er zijn verschillende soorten neerslag afhankelijk van de temperatuur.
Slide 17 - Tekstslide
Herhaal kort de belangrijkste punten van de les als samenvatting.
Reflectie
Wat heb je geleerd over het ontstaan van neerslag? Welke soorten neerslag ken je nu?
Slide 18 - Tekstslide
Stel vragen aan de leerlingen om te controleren of ze de lesstof begrepen hebben.
Vragen
1. Wat zijn weerelementen? 2. Wat is het verschil tussen neerslag en verdamping? 3. Hoe ontstaan wolken?
Slide 19 - Tekstslide
Geef de leerlingen enkele vragen om hun begrip van de lesstof te testen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 20 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 21 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 22 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.