Chapitre 1 bron D & H

Grammaire chapitre 1
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

De opdrachten maak je in groepen van twee/drie die door de docent zijn samengesteld.


1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammaire chapitre 1
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

De opdrachten maak je in groepen van twee/drie die door de docent zijn samengesteld.


Slide 1 - Tekstslide

Je révise:
grammaire D
Vorig jaar hebben we geoefend met 2 verschillende tijden.

De présent (tegenwoordige tijd)
De passé composé (de voltooid verleden tijd)

Deze les gaan we de passé composé herhalen en een klein beetje uitbreiden.

Neem de volgende slides goed over in je schrift.

Slide 2 - Tekstslide

De passé composé:
hoe zat het ook alweer?
De passé composé is in het Nederlands de voltooide tijd.

Bijvoorbeeld:
- ik heb gemaakt
- hij heeft geleerd.

Het maken van een passé composé bestaat altijd uit 2 stappen.
Stap 1: het hulpwerkwoord
Stap 2: het voltooid deelwoord.

We lopen ze even samen door..

Slide 3 - Tekstslide

Stap 1:
het hulpwerkwoord avoir
Dit rijtje ken je nog van vorig jaar en van een aantal lessen geleden. 
Als je hem toen niet goed hebt overgenomen, doe dit dan nu alsnog :).

j'ai               --> ik heb
tu as            --> jij hebt
il/elle/on a    --> hij/zij/men heeft

nous avons    --> wij hebben
vous avez      --> u hebt/jullie hebben
ils/elles ont   --> zij hebben (meervoud)

Slide 4 - Tekstslide

Stap 2:
het voltooid deelwoord
Haal -er van het werkwoord af en plak er een é achter.
Bijvoorbeeld:
donner --> donner --> donné

j'ai donné                         ik heb gegeven
tu as donné                      jij hebt gegeven
il/elle/on a donné              hij/zij/men heeft gegeven
nous avons donné              wij hebben gegeven
vous avez donné                u heeft gegeven/jullie hebben gegeven
ils/elles ont donné             zij hebben gegeven (meervoud)

Slide 5 - Tekstslide

De passé composé:
de uitzonderingen...
De volgende 3 werkwoorden eindigen niet op -er. Ze zijn dus onregelmatig.

Daarom moet je hier het volgende mee doen:
Stap 1 blijft hetzelfde: het hulpwerkwoord blijft avoir.
Stap 2: het voltooid deelwoord wordt:

être  --> été
       bijvoorbeeld: il a été
avoir --> eu
        bijvoorbeeld: elle a eu
faire --> fait       bijvoorbeeld: on a fait

Slide 6 - Tekstslide

avoir
=
hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 7 - Sleepvraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé (adorer)
Vous ________________ ça aussi?

Slide 8 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé (aimer)
Elles  ________________ le film.

Slide 9 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé 
(être)
On ________________ en vacances en Italie pendant les vacances.

Slide 10 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé 
(regarder)
Aylin ________________ la télé.

Slide 11 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé 
(danser)
Les filles ________________ toute la soirée.

Slide 12 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé (manger)
Nous ________________ des pâtes tous les jours.

Slide 13 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé
(faire)
Il ________________ beau et chaud.

Slide 14 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé
(avoir)
Tu ________________ des bonnes notes?

Slide 15 - Open vraag


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé
(jouer)
Elle ________________ au hockey.

Slide 16 - Open vraag

Je révise:
grammaire H
In dit grammatica-onderdeel gaat het om het bezittelijk voornaamwoord.

Bijvoorbeeld:
- mijn mobiele telefoon
- jouw boek
- zijn tas.

In het Frans bestaat daarvoor het volgende schema, die je goed moet kennen!
Als het goed is, herkennen jullie dit schema van vorig jaar.

Slide 17 - Tekstslide

Grammaire H:
het schema

Slide 18 - Tekstslide

Grammaire H:
de toepassing
Om te weten welke vorm van het bezittelijk voornaamwoord je in moet vullen: kijk je dus naar het zelfstandig naamwoord erachter.

1. Is deze mannelijk? Dan vul je de mannelijke vorm in.
Deze vind je in de eerste kolom van het schema.
2. Is deze vrouwelijk? Dan vul je de vrouwelijke vorm in.
Deze vind je in de tweede kolom van het schema.
3. Is deze meervoud? Dan vul de meervoudsvorm in.
Deze vind je in de derde kolom van het schema.
4. Begint deze met a/e/i/o/u/h en staat het in het enkelvoud?
Om klinkerbotsing te voorkomen, gebruiken we dan de mannelijke vorm.

Slide 19 - Tekstslide


Vertaal het bezittelijk naamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.

Amélie et _______ (onze) frère habitent en France.

Slide 20 - Open vraag


Vertaal het bezittelijk naamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.

(Hun) _________ appartement est très moderne.

Slide 21 - Open vraag


Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.

Amélie fait (haar) ______ devoirs dans la cuisine.

Slide 22 - Open vraag


Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.
Je suis toujours devant (mijn) ______ ordinateur.

Slide 23 - Open vraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.

Qui sont _________ (jouw) parents?

Slide 24 - Open vraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (hun) père s'appelle Tim.

Slide 25 - Open vraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) amie s'appelle Yasmine.

Slide 26 - Open vraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord.

Vous êtes nerveuse pour (uw) _________ avenir?

Slide 27 - Open vraag