In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
FORMULEREN
Slide 1 - Tekstslide
LESDOELEN
Je weet wat bedoeld wordt met formuleerfouten
Je kent het begrip contaminatie
Je leert ' nieuwe fouten' herkennen: pleonasme, tautologie en dubbele ontkenning
Slide 2 - Tekstslide
Wat is hier fout? 'De slechte beoordeling is te danken aan de afgenomen prestaties van het team'.
A
woorden die op elkaar lijken
B
zelf verzonnen woord
C
verkeerd woordpaar
Slide 3 - Quizvraag
Wat is hier fout? 'Het bedrijf is gefusilleerd met de concurrent.'
A
woorden die op elkaar lijken
B
zelf verzonnen woord
C
Slide 4 - Quizvraag
Hij wordt tweede en ik eerste, ____ hij nu meer punten scoort dan ____.
A
mits, mij
B
tenzij, ik
C
tenzij, mij
D
mits, ik
Slide 5 - Quizvraag
De mensen stonden om ... heen.
A
hen
B
hun
Slide 6 - Quizvraag
Kies de juiste verwijswoorden. Jij belt ze/hun/hen op en ik kom dat met ze/hun/hen naar het feest.
A
hun - ze
B
hun - hun
C
hen - hun
D
hen - hen
Slide 7 - Quizvraag
16. Kies de juiste verwijswoorden. Ze/hun/hen komen vaak te laat, dus heeft hun vader ze/hun/hen een wekker gegeven.
A
Ze - hen
B
Ze - hun
C
hun - hen
D
hun - hun
Slide 8 - Quizvraag
Van een contaminatie is sprake als...
A
twee uitdrukkingen verhaspeld zijn met elkaar
B
twee woorden/woordgroepen dubbelop zijn met elkaar
C
een persoonsvorm en een onderwerp incongruent zijn met elkaar
D
een verwijswoord in de zin niet klopt
Slide 9 - Quizvraag
In welke zin komt een contaminatie voor?
A
We hebben de kast uit het huis getild met behulp van de jongen.
B
Excuses uwerzijds zouden zeer welkom zijn.
C
Vroeger of later zal de economische crisis wel afgelopen zijn.
D
Hij kreeg ongenadeloos op zijn kop.
Slide 10 - Quizvraag
Welke van de volgende uitdrukkingen is een contaminatie?
A
iets is duur
B
iets kost duur
Slide 11 - Quizvraag
Vormen van dubbelop
- Onjuiste herhaling
- Contaminatie
- Tautologie
- Pleonasme
- Dubbele ontkenning
Slide 12 - Tekstslide
Pleonasme / tautologie
Slide 13 - Tekstslide
Tautologie
Met een tautologie zeg je twee keer hetzelfde met verschillende woorden. De woorden horen tot dezelfde woordsoort. Misschien dat ze er wellicht nog achter komen.
Hij werd met pracht en praal begraven.
Slide 14 - Tekstslide
Pleonasme
Met een pleonasme zeg je twee keer hetzelfde met verschillende woorden. Deze woorden behoren niet tot dezelfde woordsoort.
aanwezige bezoekers witte sneeuw gratis cadeau
Slide 15 - Tekstslide
Pleonasme of tautologie? Wij hoeven tomaten tegenwoordig niet meer uit het buitenland te importeren.
A
Pleonasme
B
tautologie
Slide 16 - Quizvraag
Pleonasme of tautologie? Die nutteloze verspilling van papier moet stoppen.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 17 - Quizvraag
Tautologie of pleonasme? Het aandeel van de Nationale-Nederlanden is naar beneden gekelderd.
A
pleonasme
B
tautologie
Slide 18 - Quizvraag
Tautologie of pleonasme? Vanzelfsprekend zal ik dat werk natuurlijk wel nakijken.
A
tautologie
B
pleonasme
Slide 19 - Quizvraag
Weet je het nog?
Foutieve samentrekking: hoe zat dat ook alweer?
Slide 20 - Tekstslide
regels samentrekking
Slide 21 - Woordweb
Ik liet de honden uit en mijn sleutels vallen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quizvraag
Paul is ziek en naar huis gegaan.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Die dozen worden morgen opgehaald en naar de stort gebracht.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quizvraag
De koekjes waren knapperig en de taart zacht.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Zijn broek kost 80 euro en vind ik niet mooi.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quizvraag
Verwijsfout
Verkeerd gebruik van verwijswoorden
die, deze, dit, dat, zijn, haar, hen, hun etc.
Slide 27 - Tekstslide
Verwijsfout: oorzaken
Ontbrekende kennis over onzijdige woorden (het-woorden)
Ontbrekende kennis over mannelijke en vrouwelijke woorden (de-woorden)
Ontbrekende kennis over meervoudige woorden (de-woorden)
Ontbrekende kennis over betrekkelijke voornaamwoorden
Onzijdige woorden (het-woorden), o.a.: - Namen van landen en steden - Verkleinwoorden
Verwijzen met het, dit, dat, zijn: Paul heeft zijn huis geschilderd. Het (dit/dat) is nu groen. Hij gaat het volgend jaar waarschijnlijk weer rood maken.
Slide 30 - Tekstslide
Woordgeslacht
Veelgemaakte fouten bij onzijdige woorden:
* In de aangereden auto zat ook het zoontje van de bestuurder. Die was erg geschrokken. --> Dat was erg geschrokken.
* Het muziekkorps heeft haar repertoire vernieuwd. --> zijn repertoire
Slide 31 - Tekstslide
Mannelijke de-woorden
hij / hem / deze / die / zijn
Veel de-woorden zijn mannelijk, tenzij ze achtervoegsels hebben van vrouwelijke de-woorden
Hun kan nóóít onderwerp zijn! * Hun hebben dat gedaan -> Zij hebben dat gedaan
Hun: bezittelijk voornaamwoord -> Hun oma woont in Weert
Hun: meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel) -> Ik geef hun een kopje koffie
Slide 34 - Tekstslide
Hen / hun
Hen: na een voorzetsel -> Ik geef een kopje koffie aan hen
Hen: lijdend voorwerp -> Die jongen heeft hen voorgelogen
Slide 35 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
Die / dat / wat
De-woorden: die -> De koffie die ik dronk, was erg sterk
Het-woorden: dat -> Het meisje dat daar loopt, is mijn zus.
Wat: - Hele zin -> De vorige aflevering heb ik gemist, wat jammer is - Overtreffende trap -> Het engste wat we zagen, was It - Onbepaald voornaamwoord -> Alles wat ze zegt, is waar
Slide 36 - Tekstslide
Vergelijk
a) De laatste keizer woonde in een groot paleis, dat we niet mooi vonden.
b) De laatste keizer woonde in een groot paleis, wat we niet mooi vonden.
Slide 37 - Tekstslide
Vergelijk
a) Dit apparaat is het enige dat nog functioneert.
b) Dit apparaat is het enige wat nog functioneert.
Slide 38 - Tekstslide
Vergelijk
a) Dat vliegtuig is het mooiste dat ik hier heb aangetroffen.
b) Dat vliegtuig is het mooiste wat ik hier heb aangetroffen.