22-01-2025

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

¡Bienvenidos!

• En tu mesa:
• Libro de texto (= tekstboek)
• Libro de ejercicios (= werkboek)
• Cuaderno (= schrift) 

Hoy (= vandaag)

• Huiswerk check
• Huiswerk komende week
• Regelmatige werkwoorden tegenwoordige tijd 

Leerdoelen Lección 1

• Aan het einde van lección 1 kun je praten over activiteiten die je thuis doet.
• Aan het einde van lección 1 kun je activiteiten vergelijken.
• Aan het einde van lección 1 kun je regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.

Huiswerkcheck

1. het paard
2. ik hou helemaal niet van
3. nadoen
4. de kaart
5. de hond
6. vervelend, irritant
7. slapen
8. zwemmen
9. de vis (levend)
10. langzaam

Nakijken van huiswerkopdrachten

• Wissel van werkboek met je buurman of buurvrouw.
• Kijk het na en geef de ander een tip.

Opdr 1.

1. Lucía vive en Lima.
2. Lucía escucha música.
3. Lucía estudia inglés.
4. Lucía toca el saxo.
5. Lucía dibuja en su cuaderno.
6. Lucía lee cómics.
7. Lucía come chocolate
8. Lucía escribe poemas.
9. Lucía chatea con amigos
10. Lucía bebe soda

Opdr. 2 

estudiar - sí Noelia

chatear - sí Juan

comer en su habitación - no - Román

tocar la guitarra - sí Laura

escuchar música - sí Santi

dibujar - sí Bea

Opdr. 4

Por ejemplo 

• Leo libros cada noche antes de dormir.
• Chateo con mis amigos.
• Estudio español.
• Escucho música de Bad Bunny.

Opdr. 8 

1. toco
2. vive
3. hablan
4. comemos
5. lees
6. escribo
7. bebes
8. estudian
9. toco, baila
10. vivís
11. leen

Deberes esta semana

• Estudiar (leren): Libro de texto (tekstboek) p. 130: Autorretrato animal, mi mapa mental, La Ventana, Cuestionario cultural. Zie ook StudyGo lijst Unidad 2 Semana 4
• Hacer (maken):  Libro de ejercicios p. 30-31 ej. 9, 10, 11, 12

Vervoeg de 3 werkwoorden die hieronder staan

	trabajar	leer	recibir
yo
tú
él/ella
nosotros
vosotros
ellos/ellas

Practicar

• ¿Qué? Oefen het gebruiken van de werkwoorden in ejercicio 6 de tu libro de ejercicios (p. 29). Vul de zinnen aan met het juiste werkwoord.
• ¿Cómo? Alleen of met je buurman/vrouw
• ¿Tiempo? 5 minutos
• ¿Pregunta? Kijk eerst of je er samen uit komt. Lukt dit niet, steek dan je vinger op dan kom ik jullie helpen.
• ¿Listo? Ga bezig met het leerwerk voor deze week.

• (A mí) me gusta dormir. 
• (A mí) me gusta ir de shopping.
• (A mí) me gusta salir de noche.

• (A mí) no me gusta jugar al fútbol.
• (A mí) no me gusta limpiar.
• (A mí) no me gusta ...

Eens of oneens

• Eens:
• A mí también = ik ook
• A mí tampoco = ik ook niet

• Oneens
• A mí sí = ik wel
• A mí no = ik niet 

La próxima vez

• Werkwoord gustar
• también - tampoco