Paragraaf 82 Meervoudsvormen

 Meervoudsvormen,
Zinsdelen &
Signaalwoorden


mavo 2
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

 Meervoudsvormen,
Zinsdelen &
Signaalwoorden


mavo 2

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Planning
- Lezen
- Nakijken: blz. 168 en 42 
- Bespreken paragraaf 43 en 44
- Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Doelen
- Je weet welke regels er zijn voor het schrijven van meervouden.
- Je kan het juiste meervoud van een zelfstandig naamwoord maken.
- Je kan bijzonderheden met meervouden uitleggen.
- Je kan zelf nieuwe voorbeelden vinden of bedenken van meervouden.
-Je weet wat de kenmerken en functies van verschillende zinsdelen zijn in een zin.
- Je kan van een zin bepalen wat verschillende zinsdelen zijn.
- Je kan bijzonderheden met verschillende zinsdelen in een gegeven zin aanwijzen en uitleggen.
- Je kan zelf zinnen maken met verschillende soorten zinsdelen.
- Je weet wat het doel is van signaalwoorden.
- Je kan signaalwoorden voor tekstverbanden opsomming, tijd, reden, oorzaak en gevolg, tegenstelling , voorwaarde, inperking, vergelijking en omschrijving herkennen.
- Je kan uitleggen welke rol signaalwoorden in zinnen en teksten hebben.
- Je kan een tekst beter begrijpen door te letten op signaalwoorden en tekstverbanden.

Slide 4 - Tekstslide

Paragraaf 82 Meervoudsvormen
Oefening 1
a. Formule 1-auto's, snelheden
b. huizen, bedrijven
c. musici, melodieën
d. kinderen, peuters
e. mensen, steden

Slide 5 - Tekstslide

Paragraaf 82 Meervoudsvormen
Oefening 3

Slide 6 - Tekstslide

Paragraaf 82 Meervoudsvormen
Oefening 4
meubel: meubels, meubelen
cello: cello's, celli
been: benen, beenderen
motor: motors, motoren
strip: strips, strippen
aquarium: aquariums, aquaria
eigenaar: eigenaars, eigenaren

Slide 7 - Tekstslide

5a. Woorden op een -s schrijf je in het meervoud altijd met een -z.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

5b. Bij woorden die eindigen op een -f kan de -f in het meervoud veranderen in een -v.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

5c. Het meervoud van datum is data.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

5d. Het meervoud van melodie is melodiën.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

6a. .....moeten ongeveer twintig minuten koken, dan zijn ze gaar.
A
tv-critici
B
acties
C
waarheden
D
aardappels, aardappelen

Slide 12 - Quizvraag

6b. Zij heeft een aantal hele goede ... over hoe we dat feest kunnen organiseren.
A
muizen
B
ideeën
C
politici
D
acties

Slide 13 - Quizvraag

6c. Tijdens het bezoek van de president waren er verschillende....in de stad.
A
muizen
B
actieën
C
politici
D
acties

Slide 14 - Quizvraag

6d. Als mijn moeder....ziet of hoort, dan gilt ze het uit.
A
muizen
B
tv-critici
C
politici
D
acties

Slide 15 - Quizvraag

6e. Volgens de ... is dit programma het slechtste dat ooit op tv is uitgezonden.
A
tv-criticussen
B
tv-critici
C
tv-critica
D
tv-criticus

Slide 16 - Quizvraag

6f. De twee arrestanten vertelden verschillende....tijdens het politieverhoor.
A
acties
B
ideeën
C
waarheden
D
politici

Slide 17 - Quizvraag

6g. Veel mannelijke...dragen tijdens debatten een pak.
A
Politicus
B
Politicussen
C
Politici
D
Politica

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Link

Slide 20 - Video

19 Redekundig ontleden
Oefening 1

Slide 21 - Tekstslide

19 Redekundig ontleden
Oefening 4
a. werd aangescherpt
b. is aan het bellen
c. is gedaald
d. werd vrijgesproken
e. heb te doen
f. voelen zich bedrogen
g. is met de noorderzon vertrokken

Slide 22 - Tekstslide

19 Redekundig ontleden
Oefening 7
a.  persoonsvorm: is
      onderwerp: slapen
b. persoonsvorm: is
     onderwerp: oefenen
c. persoonsvorm: verleer
     onderwerp: je

Slide 23 - Tekstslide

Lezen
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Volgorde van redekundig ontleden
1) Zoek persoonsvorm
2) Zoek alle andere werkwoorden + pv=wwg
3) Vraag wie/wat+wwg=ow
4) Vraag wie/wat+wwg+ow=lv
5)Vraag aan of voor wie/wat+wwg+ow+lv=mw.vw.
6) bwb= stel een vraag met een W. MAAR NIET wie of wat.
SCHRIJF DIT STAPPENPLAN IN JE SCHRIFT!
Zoals wanneer waar waarom

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm en het onderwerp van de volgende zin:
Bij een inval in Utrecht heeft de politie wapens gevonden.
A
Bij een inval + heeft
B
Bij een inval + in Utrecht
C
heeft + de politie
D
Heeft + gevonden

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Donderdag werd het record verspringen verscherpt

Slide 28 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De docent heeft belangstelling voor jullie weekend.

A
De docent
B
weekend
C
heeft
D
belangstelling

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De bezorger van PostNL bezorgde een heel raar pakketje bij de buren.
A
De bezorger
B
Van PostNL
C
een heel raar pakketje
D
bij de buren

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
De bezorger van PostNL bezorgde haar een heel raar pakketje.
A
De bezorger
B
Van PostNL
C
een heel raar pakketje
D
haar

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Die rijke stinkerd heeft zijn neefje een huis in Turkije nagelaten.

A
Die rijke stinkerd
B
heeft nagelaten
C
zijn neefje
D
een huis in Turkijke

Slide 32 - Quizvraag

19 Redekundig ontleden
Oefening 8

Slide 33 - Tekstslide

19 Redekundig ontleden
Oefening 10

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Link

43 & 44 Verbanden en signaalwoorden
Functiewoorden
functie van een tekstdeel of hele alinea

Signaalwoorden
samenhang zinnen of alinea’s
tekstverband
nodig om de tekst beter te begrijpen

Slide 36 - Tekstslide

43 & 44 Verbanden en signaalwoorden
Opsomming
en, ook, bovendien, ten eerste, ten tweede, ten derde, verder

Tijd
eerst, nadat, toen, terwijl, wanneer, dan, daarna, dadelijk, intussen


Slide 37 - Tekstslide

43 & 44 Verbanden en signaalwoorden
Reden, oorzaak, gevolg
omdat, want, zodat, daardoor, daarom, aangezien

Tegenstelling
maar, daarentegen, desondanks, echter, toch, integendeel, terwijl, enerzijds-anderzijds


Slide 38 - Tekstslide

43 & 44 Verbanden en signaalwoorden
Voorwaarde
als, wanneer, tenzij, mits, indien

Inperking
hoewel, ondanks, natuurlijk ... maar

Vergelijking
evenzeer, evenals, eveneens, net als, alsof, hetzelfde is het geval

Slide 39 - Tekstslide

43 & 44 Verbanden en signaalwoorden
Omschrijving
in andere woorden, oftewel, anders gezegd


Slide 40 - Tekstslide

43 & 44 Verbanden en signaalwoorden
Met signaalwoorden kun je een tekst beter begrijpen!



Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Slide 43 - Link

Doelen
- Je weet welke regels er zijn voor het schrijven van meervouden.
- Je kan het juiste meervoud van een zelfstandig naamwoord maken.
- Je kan bijzonderheden met meervouden uitleggen.
- Je kan zelf nieuwe voorbeelden vinden of bedenken van meervouden.
-Je weet wat de kenmerken en functies van verschillende zinsdelen zijn in een zin.
- Je kan van een zin bepalen wat verschillende zinsdelen zijn.
- Je kan bijzonderheden met verschillende zinsdelen in een gegeven zin aanwijzen en uitleggen.
- Je kan zelf zinnen maken met verschillende soorten zinsdelen.
- Je weet wat het doel is van signaalwoorden.
- Je kan signaalwoorden voor tekstverbanden opsomming, tijd, reden, oorzaak en gevolg, tegenstelling , voorwaarde, inperking, vergelijking en omschrijving herkennen.
- Je kan uitleggen welke rol signaalwoorden in zinnen en teksten hebben.
- Je kan een tekst beter begrijpen door te letten op signaalwoorden en tekstverbanden.

Slide 44 - Tekstslide

Aan de slag

- Maken bladzijde 90 & 91 oefening 1 t/m 10
- Maken bladzijden 92 & 93 oefening 1 t/m 9

Slide 45 - Tekstslide