Leerdoel: Je kunt een korte, begrijpelijke tekst schrijven.
Bladzijde 18
Slide 3 - Tekstslide
Tekst schrijven
Schrijf de tekst.
Denk aan de opbouw van een tekst: inleiding-middenstuk-slot.
Vergeet niet de titel!
Het is handig om eerst een kladversie te maken.
Slide 4 - Tekstslide
Tekst schrijven
Controleer je tekst. Staat alles er in? Kijk of de zinnen goed lopen en of er misschien nog spelfouten in de tekst zitten. Denk ook aan de hoofdletters!
Het is handig om nu de tekst nogmaals een keer in het net te schrijven.
Slide 5 - Tekstslide
Huiswerk
Maak vanaf bladzijde 18 opdracht 1 t/m 3.
Teksten mag je ook op je IPad typen.
Slide 6 - Tekstslide
Ik zit klaar voor de les:
Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
Mijn telefoon zit in mijn tas.
Mijn oortjes zijn uit.
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Ik heb geen pet of capuchon op.
Ik eet of drink niet meer.
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 2
Leerdoel: Je kunt een korte tekst schrijven met behulp van de 5w+h vragen.
Bladzijde 44
Slide 8 - Tekstslide
6 Vragen
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Waarom
Hoe?
Slide 9 - Tekstslide
Na de vragen
Nadat je de 6 vragen hebt beantwoord kun je de tekst gaan schrijven.
Denk aan de spellingsregels!
Denk aan de juiste opbouw van de tekst en de alinea's!
Eerst klad, daarna in het net schrijven.
Slide 10 - Tekstslide
Huiswerk
Maak vanaf bladzijde 44 opdracht 1 t/m 3.
Teksten mag je ook op je IPad typen.
Slide 11 - Tekstslide
Ik zit klaar voor de les:
Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
Mijn telefoon zit in mijn tas.
Mijn oortjes zijn uit.
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Ik heb geen pet of capuchon op.
Ik eet of drink niet meer.
Slide 12 - Tekstslide
Hoofdstuk 4
Leerdoel: Je kunt een persoonlijk verslag schrijven met inleiding, middenstuk en slot.
Bladzijde 96
Slide 13 - Tekstslide
6 Vragen
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Waarom
Hoe?
Slide 14 - Tekstslide
Inleiding
In een paar zinnen schrijf je waar je tekst over gaat.
Slide 15 - Tekstslide
Middenstuk
Je schrijft over de gebeurtenissen. Deze zet je in de juiste tijdsvolgorde (chronologisch).
Gebruik volgordewoorden: Eerst, daarna, vervolgens, toen, dan, verder, ten slotte.