Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
Mijn telefoon zit in mijn tas.
Mijn oortjes zijn uit.
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Ik heb geen pet of capuchon op.
Ik eet of drink niet meer.
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2
In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Ik zit klaar voor de les:
Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
Mijn telefoon zit in mijn tas.
Mijn oortjes zijn uit.
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Ik heb geen pet of capuchon op.
Ik eet of drink niet meer.
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
Hoofdstuk 4,5 en 6
Slide 2 - Tekstslide
Lezen
3 paragrafen + herhaling van hoofdstuk 1,2 en 3
*Feiten, meningen en argumenten
*Kritisch lezen
* Tekst en publiek
Ook ga je zelf een boek uitzoeken voor de boekopdracht, iedereen heeft voor 20 maart een boek!
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdstuk 4
Leerdoel: Je kunt feiten, meningen en argumenten herkennen en begrijpen
Slide 4 - Tekstslide
FEIT
- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is
- Een feit kan je controleren
Voorbeeld van een feit:
De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.
Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.
Slide 5 - Tekstslide
MENING (STANDPUNT)
- Wat iemand ergens van vindt
Het is niet controleerbaar
-Je kunt het eens of oneens zijn
Voorbeeld van een mening:
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.
Slide 6 - Tekstslide
ARGUMENT
- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
- Je herkent een agument aan signaalwoorden als:
want, namelijk, omdat
Voorbeeld van een argument:
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).
Slide 7 - Tekstslide
Staat hier een feit, mening of argument?
Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 8 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 9 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 10 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 11 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 12 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 13 - Quizvraag
Staat hier een feit, mening of argument?
Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 14 - Quizvraag
Huiswerk
Maak vanaf bladzijde 90 opdracht 1, 2 en 4
Klaar? Aan de slag in je werkboek
Slide 15 - Tekstslide
Ik zit klaar voor de les:
Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
Mijn telefoon zit in mijn tas.
Mijn oortjes zijn uit.
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Ik heb geen pet of capuchon op.
Ik eet of drink niet meer.
Slide 16 - Tekstslide
Hoofdstuk 5
Leerdoel: Je kunt kritisch lezen om te beoordelen of een tekst betrouwbaar is.
Bladzijde 116
Slide 17 - Tekstslide
De bron van een tekst
Een bron moet bij voorkeur actueel zijn en dus niet te lang geleden zijn verschenen.
Een bron die zo volledig mogelijk informatie geeft, is betrouwbaarder dan een bron die dat niet doet. Dat geldt ook voor een bron die informatie juist en controleerbaar aanbiedt.
Slide 18 - Tekstslide
De schrijver van een tekst
Een schrijver is deskundig als hij zich uitgebreid in het onderwerp heeft verdiept of een ruime persoonlijke ervaring heeft met het onderwerp.
Slide 19 - Tekstslide
Het doel van een tekst
Een tekst is objectief en onpartijdig als die alleen maar
informatie geeft.
Een tekst is subjectief en partijdig als die ergens van wil overtuigen of ergens reclame voor maakt. Als een tekst bedoelt is om jou te overtuigen of tot handelen aan te zetten (aansporen iets te doen), moet je dus extra goed opletten.
Slide 20 - Tekstslide
Reclameteksten zijn meestal niet erg betrouwbaar,
omdat ze als doel hebben de lezer aan te sporen iets te kopen
Slide 21 - Tekstslide
Ook roddelbladen nemen het soms niet zo nauw met de waarheid.
Slide 22 - Tekstslide
Schoolboeken en de meeste nieuwsberichten zijn wel betrouwbaar, omdat ze als doel hebben de lezer informatie te geven.
Slide 23 - Tekstslide
Huiswerk
Maak vanaf bladzijde 116 opdracht 1, 2 en 4
Klaar? Aan de slag in je werkboek
Slide 24 - Tekstslide
Ik zit klaar voor de les:
Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, IPad).
Mijn telefoon zit in mijn tas.
Mijn oortjes zijn uit.
Mijn jas hangt aan de kapstok.
Ik heb geen pet of capuchon op.
Ik eet of drink niet meer.
Slide 25 - Tekstslide
Hoofdstuk 6
Leerdoel: Je kunt aan de tekst zien voor welk publiek het bedoeld is.
Bladzijde 142
Slide 26 - Tekstslide
Tekst en publiek
Een schrijver wil meestal dat zijn tekst door een bepaalde groep mensen gelezen wordt: het publiek.
Bijvoorbeeld: jongeren, voetbalfans, gamers.
Een schrijver houdt bij het schrijven van de tekst rekening met het publiek.
Onderwerp
Taalgebruik
Lay-out
Bron
Slide 27 - Tekstslide
Tekst en publiek
het onderwerp: een tekst over de gaafste achtbanen in Europa is bijvoorbeeld bedoeld voor jongeren. Een tekst over het schilderen van je huis is bedoeld voor volwassenen.
het taalgebruik: teksten voor jongeren hebben bijvoorbeeld veel moderne en nieuwe woorden en de lezer wordt meestal met ‘je’ aangesproken. In een tekst voor volwassenen wordt de lezer vaker met ‘u’ aangesproken.
Slide 28 - Tekstslide
Tekst en publiek
de bron: een tekst in Bobo is voor kinderen bedoeld, een tekst in 7Days voor jongeren en een tekst in het tijdschrift LINDA. voor volwassen vrouwen.
de lay-out (opmaak): in tijdschriften en op websites voor jongeren zie je veel illustraties, grote koppen, veel kleuren en lettertypen. Ingewikkelde teksten voor volwassenen zien er vaak saaier uit dan teksten voor jongeren.
Slide 29 - Tekstslide
Opdracht
Je krijgt nu een aantal tijdschriften te zien. Aan jou de taak om aan te geven voor welk publiek het tijdschrift is geschreven.
Let op:
het onderwerp
taalgebruik
de bron
de lay-out (hoe ziet de tekst eruit)
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Voor wie zijn de artikelen in het tijdschrift Tina geschreven?
A
Vrouwen
B
Mannen
C
Jonge meiden
D
Jongens
Slide 32 - Quizvraag
Waaraan kun je zien dat het voor jonge meiden is geschreven?
A
De lay-out; kleuren, foto's
B
Het onderwerp
C
Taalgebruik
D
Alledrie
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Tekstslide
Voor wie zijn de artikelen in het tijdschrift Voetbal International geschreven?
A
Mannen en vrouwen
B
Jongens en meisjes
C
Mannen en vrouwen die interesse hebben in voetbal
D
Iedereen die voetbal interessant vindt.
Slide 35 - Quizvraag
Waaraan kun je zien dat het voor iedereen die voetbal interessant vindt, is geschreven?
A
De lay-out; kleuren, foto's
B
Het onderwerp
C
Taalgebruik
D
Alledrie
Slide 36 - Quizvraag
Slide 37 - Tekstslide
Voor wie zijn de artikelen in het tijdschrift Plus geschreven?
A
Mannen en vrouwen
B
Jongens en meisjes
C
Mannen en vrouwen boven de 50 jaar
D
Mannen en vrouwen onder de 50 jaar
Slide 38 - Quizvraag
Waaraan kun je zien dat het voor mannen en vrouwen boven de 50 jaar is geschreven?