- lezen - tekstdoelen, - kernzin - woorden - 25 woorden en betekenissen, - van ww een zn maken - grammatica - woordsoorten benoemen - spelling - van een vdw een bn maken - tussen -s en tussen -n
Hoofdstuk 4 kennen voor de toets
Slide 3 - Tekstslide
het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
samenstellingen met een tussen-s en tussen-n
4.8 Spelling
In deze paragraaf leer je:
Slide 4 - Tekstslide
huiswerk bespreken
samenstellingen met tussen -s en tussen -n
Oefenen in Talent online
4.8 Spelling
Vandaag
timer
1:00
Slide 5 - Tekstslide
c.
4.8 spelling
Huiswerk bespreken: opdracht 6 blz. 75
hele werkwoord
voltooid deelwoord (vd)
vd als bijvoeglijk naamwoord
kneuzen
gekneusd
gekneusde
slijpen
geslepen
geslepen
beloven
beloofd
beloofde
uitrusten
uitgerust
uitgeruste
Slide 6 - Tekstslide
d.
e. - De verbrande tosti eet ik niet meer. - De ontvluchte gevangene is nog steeds niet opgepakt.
4.8 spelling
Huiswerk bespreken: opdracht 6 blz. 76
hele werkwoord
voltooid deelwoord (vd)
vd als bijvoeglijk naamwoord
verbranden
verbrand
verbrande
verlichten
verlicht
verlichte
verzetten
verzet
verzette
ontvluchten
ontvlucht
ontvluchte
Slide 7 - Tekstslide
a. Ik heb een behoorlijke afstand geschaatst. De geschaatste kilometers waren zwaar.
b.
4.8 spelling
Huiswerk bespreken: opdracht 7 blz. 76
hele werkwoord
voltooid deelwoord (vd)
vd als bijvoeglijk naamwoord
verloten
Ik heb een auto verloot.
De verlote auto.
verliezen
Een wedstrijd werd verloren.
Een verloren wedstrijd.
verhitten
De koekenpan was verhit.
De verhitte koekenpan.
betalen
Ik heb de rekeningen betaald.
Mijn betaalde rekeningen.
Slide 8 - Tekstslide
c. 1. ...de uitgeprinte bladzijden...........
2. ......de ondertekende brief....
3. .....het gedode hert.
4. de geredde drenkeling......
4.8 spelling
Huiswerk bespreken: opdracht 7 blz. 76
Slide 9 - Tekstslide
Een samenstelling maak je van twee of meer woorden. Soms moet je tussen de woorden een extra letter zetten: een tussen-s of tussen-n.
Een tussen-s schrijf je als je die hoort: identiteitsbewijs, bruidsjurk, spelershonk.
Maar let op: in stationschef hoor je de -s niet, omdat chef met een s-klank begint. Weet je niet goed hoe je dit woord schrijft? Vervang dan chef door een woord dat niet met een s-klank begint, bijvoorbeeld hal. Je hoort dan een tussen-s: stationshal.
4.8 Spelling
Leertekst: Samenstelling tussen -s en tussen -n blz. 77
Slide 10 - Tekstslide
Voor de tussen-n gebruik je dit schema
Heeft het zn een meervoud op -en dan schrijf je de 'tussen -n'
4.8 Spelling
Leertekst: Samenstelling tussen -s en tussen -n blz. 77
Slide 11 - Tekstslide
maak opdracht 8 en 9 op blz. 77-78
Klaar
Oefen in Max Talent online Test Jezelf bij de paragrafen Lezen, Woorden en Grammatica
4.8 spelling
Zelfstandig werken
timer
1:00
Slide 12 - Tekstslide
B 1. kunstenaarscafé
2. spierkracht
3. meningsverschil
C. 1. spellingsprobleem
2. winkelstraat
3. damessjaal
4.8 spelling
Antwoorden opdracht 8b blz. 77
Slide 13 - Tekstslide
D 1. kruisspin 2. huissleutel 3. vissaus
E. 1. modeblad 5 rijstepap
2. bakkebaard 6. ballenbak
3. paardenstal 7. notenolie
4. groentesoep 8. krantenbezorger
4.8 spelling
Antwoorden opdracht 8 blz. 78
Slide 14 - Tekstslide
A 1. mierenhoop
2. ziekenauto
3. kersensap 4. rodekool
5. kattenbak
6. boekenplank
B. 1. eensmanszaak 3. bezienswaardig
2. inhoudsloos 4. hondenhok
4.8 spelling
Antwoorden opdracht 9 blz. 78
Slide 15 - Tekstslide
Oefenen in Talent online hoofdstuk 4, Lezen, Woorden, Grammatica en Spelling
4.8 Spelling
Zelfstandig werken
timer
1:00
Slide 16 - Tekstslide
sterk werkwoord - de klank verandert in de verleden tijd zwem - zwom, loop - liep
zwak werkwoord - de klank verandert niet - +te(n) of de(n) in de verleden tijd ren - rende - fiets - fietste - klop - klopte
4.8 Spelling
Even herhalen
Slide 17 - Tekstslide
4.8 Spelling
Antwoorden opdracht 3 (blz. 73)
a 1. waar
2. waar
3. niet waar
b. 1 wachtten
2. vermoedden
3. landde
4. praatten
Slide 18 - Tekstslide
4.8 Spelling
Antwoorden opdracht 4 (blz. 73)
a 1. kleedden
2. berustte
3. zette
4. luidden
b. 1 kleden - ik kleed
2. berusten - berust
3. zetten - ik zet
4.luiden - luid
Slide 19 - Tekstslide
4.8 Spelling
Antwoorden opdracht 4 (blz. 74)
c 1 pv vt
2 pv tt
3. pv vd
4. pv vt
5. pv vd
Slide 20 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord (vd) kun je als bijvoeglijk naamwoord (bn) gebruiken.
Alle andere voltooide deelwoorden schrijf je als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk. Maar: denk aan de gewone spellingregels!
– De foto is vergroot. (vd) - de vergrote foto (bn)
– Het plafond is gewit. (vd) - het gewitte plafond (bn)
– Ik heb de les gemist. (vd) - de gemiste les (bn)
4.8 Spelling
Leertekst: Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord blz. 75
Slide 21 - Tekstslide
4.8 Spelling
huiswerk
- Oefen in Max Talent online Test Jezelf bij de paragrafen Lezen, Woorden en Grammatica
Slide 22 - Tekstslide
Welke lidwoorden ken je?
de het een
4.7 Grammatica
Even herhalen
Slide 23 - Tekstslide
Wat zijn ook al weer de zelfstandig naamwoorden?
mensen dieren planten dingen gebeurtenissen en namen
4.7 Grammatica
Even herhalen
Slide 24 - Tekstslide
Hoe kan je checken of iets een zelfstandig naamwoord is?
Door er een lidwoord (de het een) voor te zetten. (behalve bij namen.)
4.7 Grammatica
Even herhalen
Slide 25 - Tekstslide
Wat weet je over het bijvoeglijk naamwoord?
Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord. oude, groene, kapotte, snelle
4.7 Grammatica
Even herhalen
Slide 26 - Tekstslide
Welke aanwijzend voornaamwoorden ken je?
deze, die, dit, dat ?
4.7 Grammatica
Even herhalen
Slide 27 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen deze en die en, dit en dat ?
deze en die gebruik je bij woorden met 'de'' dit en dat gebruik je met woorden met 'het' - deze of die stoel - dit of dat ijsje
4.7 Grammatica
Even herhalen
Slide 28 - Tekstslide
Welke vragende voornaamwoorden ken je?
wat, wie, welke, wat voor ?
4.7 Grammatica
Even herhalen
Slide 29 - Tekstslide
Hoe herken je een vragend voornaamwoord?
Het staat in een zin met een vraagteken (vragende zin)
4.7 Grammatica
Even herhalen
Slide 30 - Tekstslide
4.7 Grammatica
Overzicht woordsoorten
Slide 31 - Tekstslide
4.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
lidwoord
lw
de, het, een
bijvoeglijk naamwoord
bn
knap, slim, stevig, dromerig, katoenen
zelfstandig naamwoord
zn
kapper, tijdschrift, probleem, Scheveningen
voorzetsel
vz
voor, met, aan, tijdens, ondanks, vanwege
persoonlijk voornaamwoord
psv
ik, je, u, hij, haar, het, ons, wij, jullie, hen
bezittelijk voornaamwoord
bzv
mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, onze, jullie, uw, hun
hoofdtelwoord
htw
één, drie, honderdtwintig, veel, weinig
rangtelwoord
rtw
eerste, tweede, middelste, laatste
vragend voornaamwoord
vrv
wie, wat, welke, wat voor?
aanwijzend voornaamwoord
av
die, deze, dit, dat
Slide 32 - Tekstslide
4.7 Grammatica - de woordsoorten
woordsoort
afk.
voorbeeld
hulpwerkwoord
hww
Het helpt een zelfstandig werkwoord. Er staat in de zin één of meerdere werkwoorden. hebben, zijn , moeten, kunnen, willen
zelfstandig werkwoord
zww
Het heeft geen ander werkwoord nodig. Er staat in de zin maar één werkwoord. fietsen, rennen, spelen, schrijven, afronden
Bijzondere woordsoorten
Ik voetbal morgen tegen ADO.
Ik ga morgen tegen ADO voetballen.
Slide 33 - Tekstslide
Met een aanwijzend voornaamwoord (av) kun je iets of iemand aanwijzen. deze tafel (de), die docent (de), dit bord (het), dat boek (het). Vaak staat het dan voor een zelfstandig naamwoord. 'Die sneakers wil ik gaan kopen.'
Het kan ook zonder zelfstandig naamwoord gebruikt worden. Het wijst dan terug naar iets wat eerder genoemd is.
'Mooie sneakers, die wil ik wel hebben!'
4.7 Grammatica
Leertekst Aanwijzend voornaamwoord blz. 66
Slide 34 - Tekstslide
Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of ding.
Wie is het? Wat is er aan hand? Wat voor een huis woon je? Welke vrucht wil je?
Vragend voornaamwoord staat vaak voor in de zin, maar kan ook in het midden van de zin staan. Om welke drie jongens gaat het?
4.7 Grammatica
Leertekst Vragend voornaamwoord blz. 68
Slide 35 - Tekstslide
4.7 Grammatica
Bespreken huiswerk - opdracht 6, 7 en 8 blz. 69
Slide 36 - Tekstslide
maak opdracht 10 op blz. 70
Klaar werk aan je fictiedossier of Oefen in Max Talent online Test Jezelf bij de paragrafen Lezen, Woorden en Grammatica
4.7 Grammatica
Zelfstandig werken
timer
1:00
Slide 37 - Tekstslide
a. Wie wil graag minder kleiding kopen de komende tijd?
vrv hww - htw zn zww lw bn zn
4.7 Grammatica
Bespreken opdracht 10 blz. 70
Slide 38 - Tekstslide
b. Die moet naar Lena, deze bieb waar je kleding kunt lenen.
av zww vz zn av zn - psv zn hww zww
4.7 Grammatica
Bespreken opdracht 10 blz. 70
Slide 39 - Tekstslide
c. Wat kun je daar lenen voor een vast bedrag per maand?
vrv hww psv - zww vz lw bn zn vz zn
4.7 Grammatica
Bespreken opdracht 10 blz. 70
Slide 40 - Tekstslide
d. Nou, bijvoorbeeld deze vintagebroek, die ruitjesblouse en dit vette jack.
- - av zn av zn - av bn zn
4.7 Grammatica
Bespreken opdracht 10 blz. 70
Slide 41 - Tekstslide
e.LENA wil de massaconsumptie tegengaan en dat moet ook.
zn hww lw zn zww - av zww -
4.7 Grammatica
Bespreken opdracht 10 blz. 70
Slide 42 - Tekstslide
f. Welke items zou jij wel een keertje willen kopen?
vrv zn hww psv - lw zn hww zww
4.7 Grammatica
Bespreken opdracht 10 blz. 70
Slide 43 - Tekstslide
4.7 Grammatica
Huiswerk - oefen in Max Talent bij grammatica
Slide 44 - Tekstslide
aanwijzend voornaamwoord (av) en vragend voornaamwoord (vrv).