Vak : verpleeg technische vaardigheden

Welke symptomen treden doorgaans op bij diabetes?
A
Dorst, veel plassen, slechte wondgenezing en tremoren
B
Tremoren, veel plassen, slechte wondgenezing en oogklachten.
C
Dorst, veel plassen, slechte wondgenezing en oogklachten.
D
Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.
1 / 47
volgende
Slide 1: Quizvraag
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welke symptomen treden doorgaans op bij diabetes?
A
Dorst, veel plassen, slechte wondgenezing en tremoren
B
Tremoren, veel plassen, slechte wondgenezing en oogklachten.
C
Dorst, veel plassen, slechte wondgenezing en oogklachten.
D
Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Slide 1 - Quizvraag

Is diabetes te genezen
timer
0:10
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quizvraag

Diabetes is een auto-imuum ziekte
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

waarom bemoeilijkt diabetes de wondgenezing?
A
diabetes verandert de eiwitstructuren en bloedcirculatie
B
diabetes verandert de pijnsensatie en opbouw van de huid
C
hoge bloedsuiker waarde stagneert de wondgenezing
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 4 - Quizvraag

Hoe wordt diabetes type 1 ook wel genoemd?
A
diabetes juvenilis
B
ouderdomsdiabetes
C
diabetes incompletis
D
initiële diabetes

Slide 5 - Quizvraag

Diabetes mellitus is een risicofactor voor cardiovasculaire aandoeningen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Een hypoglykemie bij diabetes mellitus kan worden behandeld met het
spuiten van insuline.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer heb je diabetes?
A
als je teveel suiker eet
B
als je te weinig beweegt
C
als je te weinig insuline aanmaakt
D
als je lever niet werkt

Slide 8 - Quizvraag

Welk type diabetes is insulineafhankelijk?
A
Type 1
B
Type 2

Slide 9 - Quizvraag


Een mogelijke complicatie bij diabetes is neuropathie. Wat is dit?
A
een netvliesbeschadiging
B
een nierbeschadiging
C
een zenuwbeschadiging
D
een bloedvatbeschadiging

Slide 10 - Quizvraag

Een voorbeeld van een thermische wond is
A
Snijwond
B
huidcellen krijgen onvoldoende zuurstof
C
blikseminslag
D
Bevriezing

Slide 11 - Quizvraag

voor een wondbehandeling
A
lees je het wondbehandelplan
B
stimuleer je een zorgvrager flink te bewegen
C
beide antwoorden zijn juist
D
beide antwoorden zijn onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een wond geneest het beste in een:
A
vochtige omgeving
B
droge omgeving

Slide 13 - Quizvraag

Wat voor soort wond is decubitus dan?
A
Elektriciteitswond
B
Oncologische wond
C
Circulatiestoorniswond
D
Thermische wond

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor wond is dit?
A
Rode wond
B
Zwarte wond
C
Gele wond
D
Combinatie van alle 3

Slide 15 - Quizvraag

WCS classificatie systeem deelt de wonden in op kleur. wat zegt de kleur over de wond?
A
de hoeveelheid exsudaat
B
het soort weefsel
C
stadium van genezingsproces
D
de vorming van granulatieweefel

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een goed wondmilieu,
Hoe ziet de wond er dan uit?
A
Geel, exusuderende wond
B
Zwart, necrotiserende wond
C
Groen, infecterende wond
D
Rood, granulerende wond

Slide 17 - Quizvraag

Bedrust bij een patiënt met een wond is juist goed, want dan kan de wond goed genezen.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Een gezonde wondbodem met granulatieweefsel dient bij het verzorgen van de wond..
A
vochtig gehouden te worden
B
beschermd tegen beschadigingen
C
Beide bovenstaande

Slide 19 - Quizvraag

Verschil resorptie subcutaan en intramusculair injecteren
A
subcutaan: trage resorptie Intramusculair: snellere resorptie
B
intramusculair: trage resorptie subcutaan: snellere resorptie
C
Er is geen verschil, afhankelijk van het medicijn

Slide 20 - Quizvraag

De reden om een medicijn niet voor te schrijven noemt men:
A
De indicatie
B
De complicatie
C
De contra-indicatie
D
De cumulatie

Slide 21 - Quizvraag

medicijnen per os innemen betekent
A
via het rectum ( anus)
B
als injectie
C
via de mond
D
via een infuus

Slide 22 - Quizvraag

Medicijnen uit een baxterrol geven is een
A
Risicovolle handeling
B
voorbehouden handeling
C
verboden handeling
D
Basiszorg

Slide 23 - Quizvraag

Welk medicijn is géén NSAIDer?
A
Naproxen
B
Ibuprofen
C
Tramadol
D
Meloxicam

Slide 24 - Quizvraag

waar prik je met IM injecteren?
A
ader
B
bot
C
huid
D
spier

Slide 25 - Quizvraag

Welk medicijn valt onder de NSAIDs?
A
Diclofenac
B
Morfine
C
Paracetamol
D
Oxycodon

Slide 26 - Quizvraag

bij het toedienen van medicijnen is er een regel van 5 :
A
Juiste cliënt Juiste dosering Juiste medicijn Juiste tijd en hoe neem je het in
B
Juiste naam Juiste woonplaats Juiste pil Juiste situatie en tijdstip
C
Juiste gelegenheid Juiste hoeveelheid Juiste adres/geboorteplaats Juiste tijdstip en manier van innemen
D
Juiste cliënt/geboorte datum Juiste dosering/hoeveelheid Juiste medicijn Juiste tijdstip en manier van inname

Slide 27 - Quizvraag

Bij subcutaan injecteren, dan injecteer je ...
A
In de spier
B
in de huid
C
in een ader
D
in het onderhuidsvetweefsel

Slide 28 - Quizvraag

wat wordt verstaan onder cumulatie van medicijnen?
A
te veel medicijnen
B
ophoping van medicijnen in het lichaam
C
lichamelijke/ of psychische afhankelijkheid
D
steeds meer nodig voor dezelfde werking

Slide 29 - Quizvraag

Bij het toedienen van een medicijn controleer je:
A
Naam zorgvrager
B
juiste tijdstip
C
juiste toedieningswijze
D
alle genoemde zijn juist

Slide 30 - Quizvraag

Medicijnen met een causale werking worden palliatieve medicijnen genoemd.
A
Deze stelling is correct
B
Deze stelling is niet correct

Slide 31 - Quizvraag

Hoeveel ml mag je in 1 keer subcutaan injecteren?
A
0-0,5 ml
B
0-1,0 ml
C
0-1,5 ml
D
0-2,0 ml

Slide 32 - Quizvraag

Bisacodyl valt onder de medicijngroep
A
Laxantia
B
Antibiotica
C
Middelen voor de bovenste luchtwegen
D
Analgetica

Slide 33 - Quizvraag

Na welk medicijn spoelen?
A
luchtwegverwijder
B
slijmoplosser
C
ontstekingsremmer

Slide 34 - Quizvraag

Resistentie van een medicijn kan zich vooral voordoen bij
A
Alle soorten medicijnen
B
Pijnstillers
C
Antibiotica
D
Injectievloeistoffen

Slide 35 - Quizvraag

wat is het meest verslavende middel bij medicijnenverslaving
A
slaapmiddelen
B
kalmeringsmiddelen
C
pijnstillers
D
zware pijnstillers

Slide 36 - Quizvraag

De verpleegkundige die medicijnen gereedmaakt moet hiervoor..... zijn
A
Bevoegd
B
Bekwaam
C
Bevoegd en bekwaam
D
Niet bevoegd en bekwaam

Slide 37 - Quizvraag

Op welke plaatsen mag je IM injecteren?
A
buik, bovenbeen en bil
B
bovenarm, bil en buik
C
bovenarm, bilspier, bovenbeen
D
onderarm, bilspier en bovenbeen

Slide 38 - Quizvraag

Subcutaan injecteren wil zeggen
A
in de spier
B
in het onderhuids bindweefsel
C
in de ader
D
in de zenuw

Slide 39 - Quizvraag

Wie schrijft het wondbehandelplan voor?
A
Verpleegkundige
B
Alleen de wondverpleegkundige
C
Alleen de arts
D
De arts of de wondverpleegkundige

Slide 40 - Quizvraag

Welk soort wond is dit?
A
Smetwond
B
Brandwond
C
Decubituswond
D
Chemische wond

Slide 41 - Quizvraag

Welke wond is GEEN gesloten wond?
A
Bloeduitstorting
B
Hematoom
C
Bloeding in lichaamsholten
D
Steekwond

Slide 42 - Quizvraag

Zolang er necrotisch weefsel in de wond is, kan de wond niet helen
A
juist
B
onjuist

Slide 43 - Quizvraag

Bij het verzorgen van meerdere wonden,
A
wordt begonnen bij de meest vuile wond
B
wordt begonnen bij de meest schone wond
C
maakt het niet uit waar je begint
D
bepaalt de zorgvrager waar je begint

Slide 44 - Quizvraag

Waar valt deze wond onder?
A
mechanisch stomp geweld
B
mechanisch scherp geweld
C
wond veroorzaakt door niet vast voorwerp

Slide 45 - Quizvraag

Chemische wonden worden veroorzaakt door:
A
Mechanisch stomp geweld.
B
Mechanisch scherp geweld.
C
Niet vast- voorwerp.
D
Zonnestralen.

Slide 46 - Quizvraag

wat was nieuw voor je deze perioden

Slide 47 - Woordweb