s/z en v/f

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Noem de drie vormen van een werkwoord in de tegenwoordige tijd?

lesdoel

Ik kan werkwoorden met een s/z of f/v verwisseling in de
tegenwoordige tijd schrijven.

s/z of v/f

Werkwoord: geven
Tegenwoordige tijd
Ik ... een mooie bloem aan jou

1. geev
2. geef
3. gaf
4. gav

Werkwoord: blazen
Tegenwoordige tijd
Ik ... een bel met bellenblaas

1. blaas
2. blaaz
3. blies
4. bliez

Werkwoord: verven
Typ de zin: Hij .... een huis

Vul de goede persoonsvorm in van het werkwoord: zweven
De ballonnen ....

Maak het rijtje af:
ik ....
hij bloost
wij blozen

Vul het de goede persoonsvorm in TT
Hij .... als een rietje
Werkwoord = beven

Vul het de goede persoonsvorm in TT

Vul het de goede persoonsvorm in

Vul het de goede persoonsvorm in TT

Vul het de goede persoonsvorm in TT

Vul het de goede persoonsvorm in TT

Vul het de goede persoonsvorm in TT

Vul het de goede persoonsvorm in TT

spelling

 Thema 7, week 2
Les 8

Opgave 2

Opgave 3

10 x plussen

Wat heb je nu geleerd?

1. De S verandert in een Z bij het langer maken van het woord.
2. De F verandert in een V bij het langer maken van een woord.
3. De S verandert in een Z bij het korter maken van het woord
4. De F verandert in een V bij het korter maken van het woord

Wat vond je van de instructie?

1. Ik snap het nu
2. Dit wist ik al
3. Leuk en leerzaam
4. Saai