V4 Communicatie 3: Tekstsoorten


Welkom 
v4!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom 
v4!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkvragen nakijken
  3. Korte herhaling vorige les (communicatie 2: onderwerp en hoofdgedachte)
  4. Communicatie 3: tekstsoorten
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 10 t/m 14
10 Het onderwerp van de tekst is ‘wereldverbeteraars’.
11 Bijvoorbeeld: Mensen houden er niet van door een ander de les te worden gelezen. Wereldverbeteraars kunnen anderen bovendien het gevoel geven dat ze het niet goed doen.
12 Bijvoorbeeld: ‘Bescherming van het ego’
13 Mensen blijven liever onwetend over de negatieve gevolgen van hun keuzes. Als iemand anders hier wél aandacht aan schenkt, wordt deze persoon negatief beoordeeld. Mensen gaan bovendien niet alleen op de boodschapper schieten, maar ook op de boodschap zelf. Ze zijn nog minder geneigd om aandacht te schenken aan de negatieve gevolgen van hun keuzes en aan het doen van duurzame aankopen.
14 Wereldverbeteraars én hun boodschap worden vanuit zelfbescherming door ontvangers van die boodschap gedegradeerd.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord of woordgroep waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een hoofdgedachte van een tekst?
A
gedachte uit je hoofd
B
het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt in de tekst
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Slide 7 - Open vraag

Wat is de hoofdgedachte?

Slide 8 - Open vraag

Communicatie 3
Doel: 
Je oefent met het herkennen en effectief inzetten van tekstsoorten.


Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoel
Een auteur wil iets bereiken bij zijn lezer.

Elke tekst heeft een doel: een tekstdoel

Bijvoorbeeld: De schrijver van een menukaart wil de gasten informeren over de gerechten. 

Slide 10 - Tekstslide

Informeren
De schrijver van een informerende tekst ( = uiteenzetting) wil graag dat de lezer iets 'leert' van zijn tekst.

Informerende teksten zijn objectief: de informatie de erin staat is 'neutraal' (de mening van de schrijver staat niet centraal).

Informerende teksten bevatten veel feiten.  

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden: handleiding, nieuwsbericht, achtergrondartikel, politierapport, lesboek

Slide 12 - Tekstslide

Overtuigen
In een overtuigende tekst ( = betoog) staat de mening van de schrijver centraal.

De schrijver wil de lezer overtuigen van zijn gelijk. 

Dit doet de schrijver met argumenten (redenen). 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeelden: ingezonden brief, blogs en vlogs, columns 

Slide 14 - Tekstslide

Beschouwen
Met een beschouwende of opiniërende tekst zorgt de schrijver ervoor dat de lezer zelf een mening kan vormen over het onderwerp.

De schrijver kan voor- en nadelen geven of verschillende meningen van deskundigen. 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden: sommige kranten- of tijdschriftartikelen, recensie

Slide 16 - Tekstslide

Activeren
Lijkt op een overtuigende tekst, maar het gaat een stapje verder: de schrijver wil niet alleen dat je het met hem/haar eens bent, hij/zij wil ook dat je iets gaat DOEN

Oftewel: activeren is zorgen dat je in actie komt, dat je iets gaat kopen, dat je ergens geld aan geeft, dat je ergens naartoe gaat of ergens lid van wordt. 

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden: reclameteksten, advertenties, folders, posters, verkiezingsteksten

Slide 18 - Tekstslide

Amuseren
De schrijver van een amuserende tekst wil dat de lezer plezier beleeft aan het lezen van zijn tekst. 

Een amuserende tekst KAN helemaal verzonnen zijn, maar dat hoeft niet! 

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden: gedicht, roman, strip, column, blog

Slide 20 - Tekstslide

Welke tekstsoort hoort niet in het rijtje thuis?
A
discussiestuk
B
betoog
C
beschouwing
D
uiteenzetting

Slide 21 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Een activerende tekst lijkt op een overtuigende tekst, maar het gaat een stapje verder: de schrijver wil niet alleen dat je het met hem/haar eens bent, hij/zij wil ook dat je iets (niet) gaat DOEN.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een amuserende tekst.

Slide 23 - Woordweb

In welke tekstsoort staan voornamelijk feiten?
A
overtuigende tekst
B
beschouwende tekst
C
activerende tekst
D
informerende tekst

Slide 24 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een activerende tekst.

Slide 25 - Woordweb

amuserende tekst
overtuigende tekst
activerende tekst

Slide 26 - Sleepvraag


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 27 - Quizvraag


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
beschouwen

Slide 28 - Quizvraag


Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
beschouwen

Slide 29 - Quizvraag


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 30 - Quizvraag


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 31 - Quizvraag


Wat is
het tekstdoel?
A
informeren
B
beschouwen
C
activeren
D
overtuigen

Slide 32 - Quizvraag


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 33 - Quizvraag


Wat is het
tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 34 - Quizvraag

Huiswerkopdrachten maken
  • Maak vraag 12 t/m 17 op pagina 40-41 van je oefenboek.
  • Je krijgt voor deze opdrachten de rest van de les de tijd.
  • Deze opdrachten zijn huiswerk voor volgende les.

Slide 35 - Tekstslide

Welke vijf tekstdoelen ken je/moet je kennen?

Slide 36 - Open vraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 9 december
  • Huiswerk: maken vraag 12 t/m 17 (p. 40-41) + leren deze LessonUp en p. 56-59 (hoofdboek)
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, schrift, pen en OEFENboek
  • Programma: Communicatie 4: inleiding, kern en slot

Slide 37 - Tekstslide