§3.1 IJs - water - waterdamp
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de overeenkomst tussen regen, sneeuw, mist, hagel, rijp en dauw?
Slide 3 - Open vraag
Water komt op veel manieren voor in de natuur.
Welke vormen ken je?
Welke vormen ken je?
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
In welke fase is het water van de waterval?
A
vaste fase
B
vloeibare fase
C
gasvormige fase
Slide 7 - Quizvraag
Je ziet herbruikbare plastic ijsklontjes.
In welke fase is het water in de ijsklontjes?
In welke fase is het water in de ijsklontjes?
A
vaste fase
B
vloeibare fase
C
gasvormige fase
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
In de winter kan het sneeuwen.
In welke fase is een sneeuwvlok?
In welke fase is een sneeuwvlok?
Slide 10 - Open vraag
Uit welke stof bestaat een sneeuwvlok?
Slide 11 - Open vraag
Welke neerslag hoort bij welke afbeelding?
Rijp
Sneeuw
Regen
Dauw
IJzel
Hagel
Slide 12 - Sleepvraag
Wies zegt: “Elke vaste stof heeft een eigen kristalstructuur.”
Renske zegt: “Kristallen zijn altijd microscopisch klein.”
Wie heeft er gelijk?
Renske zegt: “Kristallen zijn altijd microscopisch klein.”
Wie heeft er gelijk?
A
alleen Wies
B
alleen Renske
C
Wies en Renske
D
Geen van beiden heeft gelijk.
Slide 13 - Quizvraag
Welke uitspraak over ijzel is waar?
A
IJzel bestaat uit kristallen.
B
IJzel is een vaste stof.
C
IJzel is een vloeistof.
D
IJzel is waterdamp.
Slide 14 - Quizvraag
Rijp en dauw zijn twee voorbeelden van neerslag.
In welk antwoord staat de juiste fase voor beide?
In welk antwoord staat de juiste fase voor beide?
A
Rijp en dauw zijn beide vast.
B
Rijp en dauw zijn beide vloeibaar.
C
Rijp is vast en dauw is vloeibaar.
D
Rijp is vloeibaar en dauw is vast.
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Hoeveel doelen beheers jij?
