Les klas 3: ch3 PC, LV + voca ABE (taak 1 francophone)

BONJOUR
BONJOUR
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

BONJOUR
BONJOUR

Slide 1 - Tekstslide

Draaiend rad

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Programme
- Révision: Passé composé
- Bron E
-Tâche 1: Le monde francophone
- Vocabulaire ABE


Slide 4 - Tekstslide

blaguer
le lit
sale
la vue
le déjeuner
le petit déjeuner
propre
le vêtement
schoon
grappen
maken
het ontbijt
de lunch
vies
het uitzicht
het kledingstuk
het bed

Slide 5 - Sleepvraag

Slide 6 - Video

Zet in de goede vorm.
Tu (donner, passé composé) le livre.

Slide 7 - Open vraag

Zet in de goede vorm.
Vous (choisir, passé composé) le film.

Slide 8 - Open vraag

Zet in de goede vorm.
Les parents de Lina (vendre, passé composé) la lampe.

Slide 9 - Open vraag

Passé composé (1)
Regelmatige ww:
DONNER: J'ai donné (= ik heb gegeven)
RÉPONDRE: tu as répondu (= jij hebt geantwoord)
FINIR: nous avons fini (= wij hebben beëndigd)

Voltooid deelwoord = regel:
STAM + é/u/i


Slide 10 - Tekstslide

Passé composé (2)
Onregelmatige ww:
AVOIR: j'ai eu (= ik heb gehad)
ÊTRE: j'ai été (= ik ben geweest)
FAIRE: j'ai fait (= ik heb gedaan)
PRENDRE: j'ai pris (= ik heb genomen)

Voltooid deelwoord uit je hoofd leren!


Slide 11 - Tekstslide

Traduis:
Wij hebben gedaan
A
nous avons fait
B
nous avons pris
C
vous avez fait
D
vous avez pris

Slide 12 - Quizvraag

Traduis:
Hij is geweest
A
tu as eu
B
tu as été
C
il a eu
D
il a été

Slide 13 - Quizvraag

Traduis:
Ik heb gehad
A
j'ai été
B
j'ai eu
C
j'ai fait
D
j'ai pris

Slide 14 - Quizvraag

Traduis:
Hij is geweest
A
tu as eu
B
tu as été
C
il a eu
D
il a été

Slide 15 - Quizvraag

timer
1:30
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 16 - Sleepvraag

Passé composé (3)
Heb je als hulpww ÊTRE (= zijn) dan moet je het voltooid deelwoord aanpassen, net als het bijvoeglijk naamwoord:

Amir est allé au Maroc.                                          (-)
Émilie est allée en France.                                   (+e)
Amir et Jamel sont allés en Tunisie.                (+s)
Émilie et Odette sont allées en Espagne.     (+es)



Slide 17 - Tekstslide

Choisis le bon mot.
Marc est (rester) ici.
A
resté
B
restée
C
restés
D
restées

Slide 18 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Marc et Antoine sont (entrer) ici.
A
entré
B
entrée
C
entrés
D
entrées

Slide 19 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Madeleine est (aller) au Sénégal.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 20 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Madeleine a (visiter) le Sénégal.
A
visité
B
visitée
C
visités
D
visitées

Slide 21 - Quizvraag

Les vacances de Julie 
ex. 17 page 108
Julie est allée en vacances au Maroc.
Il a fait chaud.
Julie a mangé au restaurant
Elle a pris une glace
Julie est rentrée à la maison.

prendre, faire chaud/froid, aller, adorer, manger, être malade, rester au lit, rentrer.

Slide 22 - Tekstslide

Tâche 1: Le monde francophone
We gaan een rondje langs de Franstalige landen doen. 
Jullie gaan een reis voorbereiden (hiervoor krijg je een cijfer!)

Taak 1 (individueel/tweetallen):
Kies een Franstalig land uit (Frankrijk mag niet!)
Vertel eerst algemene informatie over het land: land, talen, hoeveel inwoners, bekende toeristische attracties etc. Eenvoudig, puntsgewijs in het Frans. 
Vervolgens gaan jullie een excursie voorbereiden in dat land:
Kies dus de bekende toeristische trekpleisters en maak een driedaags excursie.
(programma, prijs, wat te doen, aanbevelingen etc).
Maak het mooi met foto's. Dit kan in Padlet, Canva of Powerpoint. Creativiteit wordt beloond!

Slide 23 - Tekstslide

Les trésors de la Martinique
Plage de Pointe Marin
nager avec les dauphins
restaurant Le Mabouya
faire du shopping à Fort De France
très chaud
l'hôtel Le Panoramic
en avion
manger le poisson
malade
rester au lit
rentrer à la maison
formidable, fantastique, génial, horrible etc.
Raconte moi une histoire!
en bateau
boire du rhum
boire de l'eau de coco
à la fête

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link





blaguer
la vue
sale
propre
le déjeuner
le petit déjeuner
le lit
le vêtement

Slide 26 - Tekstslide

Les devoirs
Faites les exercices:
D: 15abcd, 16abcd & 17 à la page 106
E: 19, 20ab & 21 à la page 112
Apprenez voca ABEF
Regardez la vidéo: youtube.com/watch?v=jSuNFb__1s0&t=3s

Slide 27 - Tekstslide

Tâche 2 : Martinique
Jullie gaan nu de reis naar martinique voorbereiden. 

- Waar ga je heen?
- Met wie?
- Met welk vervoersmiddel?
- Hoelang duurt de reis?
- Waar overnacht je? (zoek een echte accomodatie in Martinique op!)
- Is het duur?
- Wat voor weer is het?

Slide 28 - Tekstslide

Tâche 3 Martinique
Décris tes vacances en Martinique. 
Utilise le passé composé avec avoir et être.
Réponds aux questions: Quoi? Quand? Où? Avec qui? Comment?
Écris au moins 15 phrases!


Denk ook aan de activiteiten die je hebt gedaan. Daar kun je meerdere zinnen over schrijven.
Dit is individueel, maar jullie plaatsen beiden het verhaal in je reisverslag!

Slide 29 - Tekstslide

Programme
Faites la tâche 1
Regardez la vidéo:
https://www.youtube.com/watch?v=jSuNFb__1s0&t=3s


Slide 30 - Tekstslide

0

Slide 31 - Video

Paragraphe H
Persoonlijk vnw als lijdend voorwerp
(p. 120)

Slide 32 - Tekstslide

Wat is het LV van deze zin?
Hier j'ai visité la ville.
A
hier
B
j'
C
ai visité
D
la ville

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het LV van deze zin?
Je visite le musée après.
A
Je
B
visite
C
le musée
D
après

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het LV van deze zin?
Je rencontre la directrice demain.
A
Je
B
rencontre
C
la directrice
D
demain

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het LV van deze zin?
Nadine aime les frites.
A
Nadine
B
aime
C
les frites

Slide 36 - Quizvraag

PSV als LV (1)
Je visite le musée après.                     Je le visite après.
Je rencontre la directrice.                  Je la rencontre.
Hier j'ai visité la ville/le centre.         Hier je l'ai visité.
Nadine aime les frites.                          Nadine les aime.

> Je vervangt het ZN steeds door een PSV.
> Welke woordjes gebruiken we daarvoor?

Slide 37 - Tekstslide

Choisis le bon mot.
Tu regardes la vidéo. Tu ..... regardes.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 38 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Pierre aime la soupe. Il ..... aime.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 39 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse.
Benjamin visite la cathédrale.
A
Benjamin le visite.
B
Benjamin la visite.
C
Benjamin les visite.
D
Benjamin visite.

Slide 40 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Je vois les profs. Je ...... vois.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 41 - Quizvraag

Choisis le bon mot.
Je mange le sandwich. Je ...... mange.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 42 - Quizvraag

PSV als LV (2)
Onthoud het volgende voor de plaats in de zin:

1) Staat er een heel werkwoord? Dan het PSV daarvoor!
Bijv. Je vais manger les bonbons. Je vais les manger.

2) Geen heel werkwoord? Dan voor de persoonsvorm (PV)!
Bijv. Je prends le café. Je le prends.

Slide 43 - Tekstslide

Choisis la bonne réponse.
Tu vas choisir l'hôtel.
A
Tu le vas choisir.
B
Tu vas le choisir.
C
Tu la vas choisir.
D
Tu vas la choisir.

Slide 44 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse.
Elles ont trouvé le camping.
A
Elles l'ont trouvé.
B
Elle les ont trouvé.
C
Elles ont le trouvé.
D
Elles ont les trouvé.

Slide 45 - Quizvraag

Choisis la bonne réponse.
Je vais manger la salade.
A
Je le vais manger.
B
Je la vais manger.
C
Je vais le manger.
D
Je vais la manger.

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Video

Slide 48 - Tekstslide

J'adore le manger le chocolat.
Je le visite un café de chats.
Je vais les lire les livres de Voltaire dans ma chambre.
Je l'ai rencontré Freek Vonk à Amsterdam.


Slide 49 - Tekstslide

Les devoirs
Faites les exercices 29, 30 31 & 32 à la page 120.
Opdracht 31 & 32a zijn verplicht. Als je het snapt, hoef je dus niet alles te maken. 

Apprenez voca ABEF
Regardez la vidéo: https://www.youtube.com/watch?v=jSuNFb__1s0&t=3s

Slide 50 - Tekstslide

Au revoir!

Slide 51 - Tekstslide