4ME Unit 5 les 1/2

4M Unit 5 Lesson 1/2
Please put your device on your desk and log into Lesson up and your online lessonbooks. Then smile and be pleasant.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

4M Unit 5 Lesson 1/2
Please put your device on your desk and log into Lesson up and your online lessonbooks. Then smile and be pleasant.

Slide 1 - Tekstslide


If-sentences

Slide 2 - Tekstslide

If-Sentences
"Wanneer er aan een bepaalde voorwaarde wordt voldaan, 
is er een bepaald gevolg."
"Als ik dat doe, dan gebeurt er dit."
"Er gebeurt dit, als ik dat doe."

Slide 3 - Tekstslide

If-Sentences
Bestaan uit 2 onderdelen:
"Bijzin" met een voorwaarde (begint met if)
Hoofdzin met het gevolg. 
PRESENT SIMPLE
WILL + WW

Slide 4 - Tekstslide

Possesives
Dutch translation?
Bezitten, iets is van iemand


Slide 5 - Tekstslide

Examples of possesive grammar
This is Robert's bike
Dit is de fiets van Robert.
This is the men's bathroom
Dit is het toilet van de mannen.
Those are the kids' cookies
Dat zijn de koekjes van de kinderen.
The capital of the Netherlands
De hoofdstad van Nederland

Slide 6 - Tekstslide

When do I use 's?
We gebruiken ‘s om bezit aan te duiden van mensen, dieren . Zelfs als ze eindigen op een ‘s
This is Peter's car 
This is Sjors's LessonUp
That's the cat's litter box 
That's the TV's power cable



Slide 7 - Tekstslide

When do I also use 's?
We gebruiken ook 's wanneer de meervoud van een woord niet eindigt met -s.
Children
Men
Women

This is the men's/women's bathroom
That's the children's toys

Slide 8 - Tekstslide

When do I use '?
We gebruiken alleen een ', wanneer de meervoud van een woord al eindigt op -s.
Kids
Boys
Ladies

Those are the kids' cookies
This is the boys' locker room
This is the ladies' bathroom

Slide 9 - Tekstslide

When do I use of?
We gebruiken of wanneer we het hebben over dingen.
The leg of the table
The capital of the Netherlands
The president of the United States






 



Slide 10 - Tekstslide

Grammar lesson 1
excercises 8/9

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Will / Shall
Je gebruikt 'will' om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren. 
-Wanneer iets algemeen is: The sun will shine tomorrow.
                                                           Everything will be fine.
- Wanneer iets onzeker is: Maybe I'll see you later.
                                                        I'll help you this afternoon.
'Shall' wordt alleen gebruikt in vragen bij I en we.
Shall I open the window?
Shall we go see a movie?

Slide 14 - Tekstslide

to be going to
Om aan te geven dat je iets van plan bent, of dat je een afspraak hebt, gebruik je to be going to:
We are going to fly to Spain this weekend.
I am going to buy a new book this afternoon.

Het staat dus vast dat je het gaat doen.

Slide 15 - Tekstslide

grammar future
18

Slide 16 - Tekstslide

Gerund

Slide 17 - Tekstslide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund
ING-vorm
De gerund is een ing-vorm van een werkwoord - stam + ing
Gaming is fun!
I love singing.
I am good at playing soccer.

Slide 18 - Tekstslide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

 Gerund
ING-vorm
Je gebruikt deze vorm in 3 situaties:
Gaming is fun!
I love singing.
I am good at playing soccer.

> Als onderwerp van een zin.
> Na bepaalde werkwoorden.
> Na voorzetsels.

Slide 19 - Tekstslide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

Gerund
ING-vorm
I love singing.

De gerund gebruik je na de volgende werkwoorden:
- love              - enjoy           - begin              - end
- hate             - like               - start                - finish

Slide 20 - Tekstslide

Gerund?
"My friend is good at ... (to make) breakfast."
A
to make
B
make
C
makeing
D
making

Slide 21 - Quizvraag

grammar gerund
19

Slide 22 - Tekstslide