In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets H2: De oude Grieken
Slide 1 - Tekstslide
Uitleg oefentoets
Voor elke vraag kun je punten halen.
Nadat je je antwoord hebt ingevuld kijk je je antwoord na en geef je jezelf het juiste aantal punten.
Noteer welke vragen goed gaan en welke vragen niet goed gaan.
Maak aan het einde voor je een overzicht van wat je nog moet leren.
Slide 2 - Tekstslide
Soorten vragen:
R= reproductie, dit is je leerwerk
T1= toepassing van je kennis in situaties zoals je ze eerder in de les hebt gezien.
T2= toepassing op nieuwe situaties (moeilijker)
I = Inzicht
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Open vraag
opdracht 2: (T1) (2p) Welk begrip uit het hoofdstuk past het beste bij deze afbeelding? Leg je antwoord uit met elementen uit de bron.
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Open vraag
Opdracht 5: (R)(1p) Alexander de Grote veroverde een enorm Rijk. Maar na zijn dood viel dit al snel uiteen. Hoe kwam dat? Kies het juiste antwoord.
A
A. De Perzen sloegen terug. Zodra ze hoorden dat Alexander dood was, veroverden ze hun land weer terug.
B
B. De drie zoons van Alexander maakten ruzie over hoe het Rijk het beste beschermd kon worden. Ze konden het niet eens worden en daardoor viel het Rijk uiteen.
C
C. Alexander werd opgevolgd door zijn vrouw, Roxanne. Maar zij was een prinsesje dat helemaal geen verstand had van vechten. Dus vielen verschillende buurvolken het Rijk binnen en Roxanne had geen idee wat ze daar tegen kon doen.
D
D. Alexanders generaals wilden allemaal een deel van het Rijk hebben, waardoor het Rijk in stukken werd gedeeld.
Slide 8 - Quizvraag
Opdracht 6: (T2/ 2p) Bij welke begrip past deze afbeelding? Leg je antwoord uit.
Slide 9 - Open vraag
Opdracht 7: (R/T1) (1p) Welke uitspraak over Griekse toneelstukken is fout?
A
De Grieken hadden twee soorten toneelstukken: de komedie en de tragedie.
B
De meeste Griekse toneelstukken gingen over mythologie of over het dagelijks leven.
C
Volgens de Grieken was een toneelstuk een vorm van vermaak. Het hoefde dus niet leerzaam te zijn.
D
Toneelstukken werden opgevoerd in een theater in de buitenlucht, dat een halfronde vorm had.
Slide 10 - Quizvraag
Opdracht 8: (I) (2p) Tijdens en na de Peloponnesische Oorlog waren de Griekse stadstaten erg verzwakt. Leg uit dat koning Filippus II van Macedonië daar veel voordeel van had.
Slide 11 - Open vraag
Opdracht 9: (T2) (3p) Welke begrippen horen bij de volgende rijtjes?
A. goden – verhaal – avontuur B. zelfstandig – eigen regels – Athene – Sparta C. kennis – natuurkunde – aardrijkskunde – onderzoek
Slide 12 - Open vraag
Opdracht 10: (I) (2p) Bekijk de afbeelding, stel je voor iemand zegt: "Athene was geen echte democratie" Leg uit dat hij gelijk heeft gebruik hiervoor een voorbeeld uit de afbeelding.
Slide 13 - Open vraag
Opdracht 11: (I) (2p) Lees de bron, bij welk begrip uit die hoofdstuk past deze bron het beste? Leg je antwoord uit.
Slide 14 - Open vraag
opdracht 12 (I) (2p) Bekijk de afbeelding, leg uit dat deze afbeelding niet gemaakt kan zijn in de prehistorie.
Slide 15 - Open vraag
Opdracht 13 (T2) (2p) Bekijk de afbeelding, bij welk begrip uit het hoofdstuk past deze afbeelding het best? Leg je antwoord uit.
Slide 16 - Open vraag
Opdracht 14 (I) (2p): lees de bron, uit welke stadstaat zal deze bron komen denk je? Leg je antwoord uit.
Slide 17 - Open vraag
Opdracht 15: (R) (3p ) Noteer de betekenis van de volgende begrippen: 1. directe democratie, 2. burger, 3. hellenisme
Slide 18 - Open vraag
Opdracht 16: (t1) (2p) bekijk de bron, is dit een voorbeeld van een directe of een indirecte bron, leg je antwoord uit.