4M KERN persoonsvormen VOORKENNIS

Werkwoordspelling
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide


Wat kan je al (goed)?
A
persoonsvormen TT
B
persoonsvormen VT
C
voltooid deelwoord
D
alles!

Slide 3 - Quizvraag

word
verft
leven
schreven
sprong
juichte
beleefden
zwommen
schrijft

Slide 4 - Sleepvraag

Slide 5 - Tekstslide

verleden tijd
tegenwoordige tijd

Slide 6 - Tekstslide







verleden tijd





tegenwoordige tijd
lopen
liepen
gaan
gingen
zijn
waren
fietsen
verven
fietsten
verfden
leren

Slide 7 - Sleepvraag

Leg je telefoon omgekeerd op tafel

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Er bestaan dus maar 3 vormen:
1. ik-vorm (= GW)
2. ik-vorm + t
3. hele werkwoord

Slide 10 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.

Slide 11 - Tekstslide

Hoeveel euro (besteden) jij elke maand aan make-up?
A
besteed
B
besteedt
C
besteden

Slide 12 - Quizvraag

Een pestvogel (leven) in het noorden van Scandinavië.
A
leef
B
leeft
C
leven

Slide 13 - Quizvraag

Een bedorven ei (drijven), maar een vers ei niet.
A
drijf
B
drijft
C
drijven

Slide 14 - Quizvraag

Het parkeerverbod in de Walstraat (gelden) niet op zaterdag.
A
geld
B
geldt
C
gelden

Slide 15 - Quizvraag

Een orkaan (razen) over de Fillipijen.
A
raas
B
raast
C
razen

Slide 16 - Quizvraag

Mirza (snijden) alle groentes voor in de soep.

Slide 17 - Open vraag

De verliefde jongen (kerven) een hart in een boom.

Slide 18 - Open vraag

Weet je nu hoe je persoonsvormen in de tegenwoordige tijd spelt?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Leg je telefoon omgekeerd op tafel

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Je hebt 3 vormen PV TT
1. zwak ww enkelvoud (+te/de)
2. zwak ww meervoud (+ten/den)

3. sterke ww

Slide 22 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.

Slide 23 - Tekstslide

Mischa en Kau (hurken) naast de verdwaalde peuter.
A
hurkte
B
hurkde
C
hurkten
D
hurkden

Slide 24 - Quizvraag

Met grote ogen (staren) tante Wil naar de foto van haar zoon.
A
staarde
B
staarte
C
staarden
D
staarten

Slide 25 - Quizvraag

Daniëlle (aanvaarden) de excuses van Rivka.
A
aanvaarde
B
aanvaardde
C
aanvaarden
D
aanvaardden

Slide 26 - Quizvraag

Na één seizoen (verdwijnen) de quiz alweer van het scherm.
sterk of zwak ww?
A
verdwijnen
B
verdwijnden
C
verdwijnde
D
verdween

Slide 27 - Quizvraag

Het arme hondje (beven) van de kou.
A
beefte
B
beefde
C
beeften
D
beefden

Slide 28 - Quizvraag

De coördinator (verdelen) de taken over het team.

Slide 29 - Open vraag

Danny (bluffen) wat af tijdens het pokeren.

Slide 30 - Open vraag

Kim (fotograferen) haar hele familie.

Slide 31 - Open vraag

Tijdens het verhoor (biechten) de crimineel alles op aan de politie.

Slide 32 - Open vraag

Weet je nu hoe je persoonsvormen in de verleden tijd spelt?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Voltooid deelwoord

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Kies de juiste schrijfwijze
A
wij hebben gejuicht
B
wij hebben gejuichd

Slide 37 - Quizvraag

Kies de juiste schrijfwijze
A
wij hebben geverft
B
wij hebben geverfd

Slide 38 - Quizvraag

Kies de juiste schrijfwijze
A
wij hebben beleeft
B
wij hebben beleefd

Slide 39 - Quizvraag