framing 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

framing en literatuur

Welkom 4HC

Leg pen, papier en Gebr. op tafel. 

Vandaag:

H. 9 Framing

Je leert wat framing is en hoe het wordt toegepast in taal. 

Je oefent met het herkennen van frames in een tekst.

Framing: je stuurt het denken van je publiek. Je woorden wekken een beeld op bij je lezer of luisteraar. 

Framing:

- bij bedrijven

NS: sprinter i.p.v. stoptrein, extra reistijd i.p.v. vertraging

- in de politiek

villasubsidie

- in de journalistiek

- in het dagelijks leven

Hij is zo sterk als een leeuw.

1. vergelijking
2. neologisme
3. eufemisme
4. vals dilemma

Hij heeft een drankprobleem.

1. vergelijking
2. hyperbool
3. eufemisme
4. vals dilemma

Ik heb megahonger, ik kan wel een heel paard opeten!

1. vergelijking
2. hyperbool
3. eufemisme
4. vals dilemma

jegging (jeanslegging)

1. vergelijking
2. neologisme
3. eufemisme
4. vals dilemma

Lees de drie tekstjes in stilte.

Schrijf je antwoord op de volgende vragen op:

1. Wat is het onderwerp van de tekstjes? 

2. Wat is de hoofdgedachte van tekst 2?

3. Wat is de hoofdgedachte van tekst 3?

Overleg fluisterend met diegene naast je. 

1 . Hoe zou je het frame van de BBB omschrijven? Onderstreep de woorden die bij het frame horen.

2. Hoe zou je het frame van de zoogdiervereniging omschrijven? Onderstreep de woorden die bij dat frame horen. 

3. Welk eufemisme zie je in de tekst van de BBB?

Lees verder in Gebr. (vanaf blz. 100).