In 8 verschiedenen Stadien werden die WM-Spiele ausgetragen. 6 davon mussten komplett neu gebaut werden.
Etwa 1,4 Millionen Besucher und Besucherinnen erwartet Katar zur Fußball-WM
Die Übernachtungsmöglichkeiten sind sehr ungewöhnlich: Abgesehen von Hotels, können die Gäste auch auf Kreuzfahrtschiffen, die als schwimmende Hotels vor der Küste Katars liegen, übernachten. Und es gibt die Möglichkeit in "Wüstencamps", also Zeltstädten in der Wüste, zu nächtigen.
Nach Schätzungen kostet die WM das Land Katar 225 Milliarden Euro. Das meiste Geld wurde dafür verwendet, neue Straßen, Flughäfen sowie Eisenbahn- und U-Bahn-Netzwerke zu bauen.
Slide 4 - Tekstslide
Die Deutsche Fußballmannschaft ist Montag Richtung Katar geflogen
Slide 5 - Tekstslide
Ein kleiner Junge besiegt einen viel größeren Mann! Das Mutmach-Kunstwerk in der Ukraine stammt von Banksy. Dessen Kunst ist weltberühmt, wer dahinter steckt, aber ein Geheimnis...
Slide 6 - Tekstslide
Uitleg/oefening Persoonlijke voornaamwoorden en voorzetsels
van de 3e en 4e naamval
Gramma telt 40% mee bij repetitie
Slide 7 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Je ziet dat ook in het Nederlands het persoonlijk voornaamwoord verandert als er een voorzetsel voor staat.
Met...... voor......van......enz.
Ik
Jij
Hij
Zij
Het
Wij
Jullie
Zij
U
Mij
Jou
Hem
Haar
Het
ons
Jullie
Hun/Hen
U
Slide 8 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
In het Duits is dit niet anders. Ook hier veranderen de persoonlijk voornaamwoorden na sommige voorzetsels.
Het lastigere is wel dat ze op twee manieren kunnen veranderen. Elke manier heeft een eigen rijtje voorzetsels
Slide 9 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
In het Duits is het eerste rijtje
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
Slide 10 - Tekstslide
ich
du
sie
es
er
wir
ihr
Sie
sie
ik
jij
hij
het
wij
zij
jullie
u
zij mv
Slide 11 - Sleepvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Na een van de volgende voorzetsels veranderen de persoonlijk voornaamwoorden:
durch (door)
für (voor)
ohne (zonder)
um (om)
gegen (tegen)
deze geven een 4e naamval aan
Slide 12 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Het onderstaande rijtje verandert
na voorzetsels (durch, für, ohne, um, gegen)
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
Slide 13 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Niet alleen na de voorzetsel durch, für, ohne, um, gegen verandert er iets in het Duits. Er is nog een rijtje
mit (met)
nach (na, naar)
bei ( bij)
von (van)
zu (naar personen)
aus (uit)
deze geven een 3e naamval aan
Slide 14 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
na voorzetsels 4e (durch, für, ohne, um, gegen)
na voorzetsels 3e (mit, nach, bei, seit, von, zu , aus)
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen
Slide 15 - Tekstslide
Welke voorzetsels geven een 4e naamval aan?
A
für, ohne, gegen, durch, um
B
mit, nach, bei, seit, von, zu , aus
C
an, auf, hinter, neben
Slide 16 - Quizvraag
Welk voorbeeld is juist?
A
für ich
B
für mein
C
für mich
D
für mir
Slide 17 - Quizvraag
Welk voorbeeld is juist?
A
gegen wir
B
gegen uns
C
gegen dir
D
gegen ihr
Slide 18 - Quizvraag
Welk voorbeeld is juist?
A
durch dich
B
durch du
C
durch dir
D
durch mir
Slide 19 - Quizvraag
Vertaal: Er hat es für .........(mij) getan
Slide 20 - Open vraag
Vertaal: Durch ..........(hem) habe ich die Musik kennen gelernt
Slide 21 - Open vraag
Vertaal: Gegen ..........(haar) kann er nicht gewinnen
Slide 22 - Open vraag
Persoonlijk voornaamwoord
In dezelfde manier als de vorige vragen gaan we nu jouw kennis checken over het persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
Slide 23 - Tekstslide
Welke voorzetsels geven een 3e naamval aan?
A
für, ohne, gegen, durch, um
B
mit, nach, bei, seit, von, zu , aus
C
an, auf, hinter, neben
Slide 24 - Quizvraag
Voorzetsels 3e naamval Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
zu
C
durch
D
von
Slide 25 - Quizvraag
Voorzetsels 3e naamval Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei
Slide 26 - Quizvraag
de derde naamval van jou is ...
A
dir
B
du
C
dich
Slide 27 - Quizvraag
Wollt ihr mit ..... (hen) nach Berlin?
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
ihnen
Slide 28 - Quizvraag
Das hat er von ...... (haar) bekommen.
A
sie
B
ihr
C
ihm
D
ihn
Slide 29 - Quizvraag
Ich gehe mit ........(haar) nach Amsterdam
A
sie
B
ihr
C
euch
D
Sie
Slide 30 - Quizvraag
Welk voorbeeld is juist?
A
mit ich
B
mit mich
C
mit mir
D
mit mein
Slide 31 - Quizvraag
Welk voorbeeld is juist?
A
bei du
B
bei dir
C
bei dich
D
bei dein
Slide 32 - Quizvraag
Welke zin is fout?
A
Kommst du morgen zu mir?
B
Bei dir fühle ich mich immer wohl
C
Ich gehe heute Abend mit ihm ins Kino
D
Hast du das Geschenk von sie bekommen?
Slide 33 - Quizvraag
Einde Grammatik
Hoe ging het? wat wist ik al? wat heeft nog aandacht nodig?
Slide 34 - Tekstslide
timer
20:00
Je gaat oefenen voor je repetitie met een Woodoku Gesundheit .
je werkt of alleen of in een 2tal. je probeert zo ver mogelijk te komen in de afgesproken tijd. Op elke horizontale lijn komen de aangegeven vier woorden één keer voor.
2 Op elke verticale lijn komen de aangegeven vier woorden één keer voor.
Slide 35 - Tekstslide
Hören üben
luister naar de tekst
je beantwoordt tijdens het luisteren de vragen
Slide 36 - Tekstslide
werk in 2tal naar eigen keuze - gebruik een woordenboek
probeer binnen de tijd zoveel mogelijk goede antwoorden te vinden. Je mag ook verder met een andere Woodoku.