3e en 4e naamval pers vnw klas 3 en 4. VOORZETSELS.

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
EN
VOORZETSELS 3E en 4e NAAMVAL
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
EN
VOORZETSELS 3E en 4e NAAMVAL

Slide 1 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Je ziet dat ook in het Nederlands het persoonlijk voornaamwoord verandert als er een voorzetsel voor staat. 


Met...... voor......van......enz. 


Ik
Jij
Hij
Zij
Het
Wij
Jullie
Zij
U
Mij
Jou
Hem
Haar
Het
ons
Jullie
Hun/Hen
U

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
In het Duits is dit niet anders. Ook hier veranderen de persoonlijk voornaamwoorden na sommige voorzetsels.

Het lastigere is wel dat ze op twee manieren kunnen veranderen. Elke manier heeft een eigen rijtje voorzetsels

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
1E NAAMVAL
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 4 - Tekstslide

ich
du
sie
es
er
wir
ihr
Sie
sie
ik
jij
hij
het
wij
zij
jullie
u
zij mv

Slide 5 - Sleepvraag

Voorzetsels met de 3e naamval.
  • mit (met)
  • nach (na, naar )
  • bei ( bij)
  • seit ( sinds )
  • von ( van )
  • zu ( "naar" personen )
  • aus (uit )
deze geven een 3e naamval aan

Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsels met de 4e naamval
Durch- ( DOOR )
FÜR- ( VOOR )
OHNE-( ZONDER )
UM -( OM )
BIS- ( TOT )
GEGEN- (TEGEN )

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord


na voorzetsels 3e (mit, nach, bei, seit, von, zu , aus)
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord






na voorzetsels met de 4e naamval( durch, für, ohne, um, bis, gegen )







ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
ihnen
Ihnen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Ik  ga  nu jouw kennis checken over het persoonlijk voornaamwoord in de 3e en 4e naamval

Slide 11 - Tekstslide

Welke voorzetsels geven een 3e naamval aan?
A
für, ohne, gegen, durch, um
B
mit, nach, bei, seit, von, zu , aus
C
an, auf, hinter, neben

Slide 12 - Quizvraag

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
zu
C
durch
D
von

Slide 13 - Quizvraag

de derde naamval van jou is ...
A
dir
B
du
C
dich

Slide 14 - Quizvraag

Wollt ihr mit ..... (hen) nach Berlin?
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
ihnen

Slide 15 - Quizvraag

Das hat er von ...... (haar) bekommen.
A
sie
B
ihr
C
ihm
D
ihn

Slide 16 - Quizvraag

Ich gehe mit ........(haar) nach Amsterdam
A
sie
B
ihr
C
euch
D
Sie

Slide 17 - Quizvraag

Welk voorbeeld is juist?
A
mit ich
B
mit mich
C
mit mir
D
mit mein

Slide 18 - Quizvraag

Welk voorbeeld is juist?
A
bei du
B
bei dir
C
bei dich
D
bei dein

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is fout?
A
Kommst du morgen zu mir?
B
Bei dir fühle ich mich immer wohl
C
Ich gehe heute Abend mit ihm ins Kino
D
Hast du das Geschenk von sie bekommen?

Slide 20 - Quizvraag


Willst du heute Abend mit ..... (ik) essen?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 21 - Quizvraag


Der Krankenwagen ist nach ..... (u) unterwegs.
A
Sie
B
Ihr
C
Ihnen

Slide 22 - Quizvraag

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei

Slide 23 - Quizvraag

Wollt ihr mit ..... (hen) nach Berlin?
A
sie
B
ihr
C
ihn
D
ihnen

Slide 24 - Quizvraag

Das hat er von ...... (haar) bekommen.
A
sie
B
ihr
C
ihm
D
ihn

Slide 25 - Quizvraag

Ich gehe mit ........(haar) nach Amsterdam
A
sie
B
ihr
C
euch
D
Sie

Slide 26 - Quizvraag

Welk voorbeeld is juist?
A
mit ich
B
mit mich
C
mit mir
D
mit mein

Slide 27 - Quizvraag

Welk voorbeeld is juist?
A
bei du
B
bei dir
C
bei dich
D
bei dein

Slide 28 - Quizvraag

Welke zin is fout?
A
Kommst du morgen zu mir?
B
Bei dir fühle ich mich immer wohl
C
Ich gehe heute Abend mit ihm ins Kino
D
Hast du das Geschenk von sie bekommen?

Slide 29 - Quizvraag


Is dit een voorzetsel met de 4e naamval?

durch
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quizvraag


Is dit een voorzetsel met de 4e naamval?

für
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag


Is dit een voorzetsel met de 4e naamval?

vor
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Ich spiel gerne mit ( hem )..........
A
ihn
B
ihm
C
ihr
D
ihrem

Slide 33 - Quizvraag

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden van de 4e naamval?
A
ich du er sie es wir ihr sie Sie
B
mich dich ihn sie es uns euch sie Sie
C
mir dir ihm ihr ihm uns euch ihnen Ihnen

Slide 34 - Quizvraag

persoonlijk voornaamwoord 4e naamval van

U =
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 35 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval

voor hem =
A
für ihn
B
um dich
C
ohne Sie
D
für sie

Slide 36 - Quizvraag

Ich kaufe für ( jou ) ein Geschenk.
A
dir
B
dich
C
dein
D
die

Slide 37 - Quizvraag

Durch ( hen ) war ich zu spät.
A
ihnen
B
ihm
C
ihr
D
sie

Slide 38 - Quizvraag

Ohne ( haar ) war das Fest langweilig.
A
sie
B
Sie
C
ihr
D
Ihr

Slide 39 - Quizvraag