Relative pronouns + comparisons

Relative pronouns + comparisons
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EnglishMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Relative pronouns + comparisons

Slide 1 - Tekstslide

What are we going to learn today?
Two things:

- Relative pronouns
- Comparisons (revision + something new)

It's a lot but don't worry: more on this subject on friday!

Slide 2 - Tekstslide

Relative pronouns: who, which, whose, (that)
Gebruik je om te verwijzen naar mensen/dieren/dingen.
Eerst: who, which en whose.

Slide 3 - Tekstslide

Relative pronouns: who, which, whose, (that)
Voorbeeld:
                That man who visited my birthday is my father.

Je gebruikt "who" omdat je verwijst naar that man.

Let op! Je verwijst dus niet naar "my birthday"

Tip: probeer voor jezelf aan te wijzen waar je precies naar verwijst in de zin.

This is the car which I bought in 2015. ----> je verwijst dus naar "the car" en niet naar "I"
Johnny, whose mother is an actress, loves to dance as well. --> verwijst naar "Johnny" niet "mother"



Slide 4 - Tekstslide

She's the teacher____teaches us English.
A
who
B
which
C
whose

Slide 5 - Quizvraag

Yesterday I saw the car ____ was used for the fast and the furious.
A
who
B
which
C
whose

Slide 6 - Quizvraag

My brother is the only one ____ can repair your computer.

A
who
B
which
C
whose

Slide 7 - Quizvraag

Is that the man _____ car got stolen?

A
who
B
which
C
whose

Slide 8 - Quizvraag

My parents have a second house in Norway, ____ is pretty far away.
A
who
B
which
C
whose

Slide 9 - Quizvraag

That
Je mag who/which wel vervangen door that op het moment dat je de bijzin niet weg kan laten omdat de zin anders gek wordt of je informatie mist. 

Tom, who is a musician, loves going to concerts.
--> weglaten
Tom loves going to concerts.
--> is de zin nog logisch? Is de bijzin alleen maar gevuld met extra info? Dan mag je niet vervangen!


That’s the man who gave me directions. 
--> weglaten
That's the man.
--> de man die wat??? De zin is niet meer logisch. Dan mag je wel vervangen!
That's the man that gave me directions. 


Slide 10 - Tekstslide


Can you replace who/which by that?
 
That’s the bike which is for sale
A
Yes
B
No

Slide 11 - Quizvraag


Can you replace who/which by that?
 
That’s the friend who lives in Swansea
A
Yes
B
No

Slide 12 - Quizvraag


Can you replace who/which by that?
 
 This is my best friend, who lives next door
A
Yes
B
No

Slide 13 - Quizvraag


In which sentence can the "who" be replaced by "that"?
 
1.   Ms Pratt, who is my Maths teacher, is very kind.
2.   This is the boy who played rugby.


A
Sentence 1
B
Sentence 2

Slide 14 - Quizvraag

On the test
When in doubt: choose who or which instead of that. 
Safe choice

Slide 15 - Tekstslide

Comparisons

Slide 16 - Tekstslide

Om mensen, dieren en dingen met elkaar te kunnen vergelijken.
Je hebt hierin vier onderdelen:
 
1. -er / -est
2. more en most
3. Onregelmatige vormen
4. (not) as ... as --> friday
Comparisons

Slide 17 - Tekstslide

  • Bij één lettergreep
  • Bij twee lettergrepen die eindigen in een medeklinker +-y (easy - easier)





  • Je voegt -er toe aan een woord om te zeggen dat iets <....groter....> is dan iets anders.
    (let hierbij op het woordje "than").
  • Je voegt -est toe aan een woord om te zeggen dat het het <....grootst....> is. 






 (the) -er/-est (than)

Slide 18 - Tekstslide

Bij woorden van twee of meer lettergrepen  (behalve woorden die eindigen in een medeklinker +-y) gebruik je:

  • more (than
  • (the) most 

This engine is more powerful than the last one
That is the most interesting film ever. 

Don't forget "the" and "than"!!!!


More and most

Slide 19 - Tekstslide


He is much ..... than his brother
A
taller
B
tallest

Slide 20 - Quizvraag


That's the ........ apple I've ever seen!
A
bigger
B
biggest

Slide 21 - Quizvraag


This is much ....... than I expected.
A
easyer
B
easyr
C
easier
D
eassier

Slide 22 - Quizvraag


Your bike is ........than mine
A
beautifuller
B
beautifuler
C
more beautiful
D
most beautiful

Slide 23 - Quizvraag


This is the ..... kitchen I've ever seen.
A
nicest
B
nicestes
C
more nice
D
most nice

Slide 24 - Quizvraag

Deze moet je leren zodat je ze uit je hoofd kent:

Good - better - best 
bad - worse - worst 




Onregelmatige vormen

Slide 25 - Tekstslide


If you thought this case was bad, it's about to get much........
A
badder
B
baddest
C
worser
D
worse

Slide 26 - Quizvraag


He had ...... mark in his class.
A
the best
B
best
C
good
D
the goodest

Slide 27 - Quizvraag


Ricardo's big brother is ___ (tall) him.

Slide 28 - Open vraag


That girl is ______(smart) her sister.

Slide 29 - Open vraag


My rabbit is _______ (fast) rabbit in the world!

Slide 30 - Open vraag


Katy is _________ (short) her friend.

Slide 31 - Open vraag


That tail is __________ (long).

Slide 32 - Open vraag

2.5 writing – 3, 4, 5, 6  
Homework

Slide 33 - Tekstslide