TT(tegenwoordige tijd)-gebeurt nu, ik ben nu iets aan het doen.
-vaak staat het niet in de zin maar je kunt het er wel bij bedenken, kijk maar:
Ik zit in de klas.
Ik zit nu in de klas.
VT(verleden tijd)- is vroeger gebeurt, je hebt het al gedaan.
voorbeeldzin:
Vroeger vond ik schilderen niet fijn.