Present Simple / Tegenwoordige tijd:
- Bij een gewoonte, een feit of roosters/schema's
"I eat breakfast in the morning"
Past Simple / Verleden tijd:
- Als iets in het verleden gebeurd is of volledig afgelopen is
"We watched a movie last night"
Present Continuous:
- Als iets 'nu' gaande is of in de nabije toekomst
"She is working in the garden right now"
Past Continuous:
- Als iets langer aan de gang was in het verleden
"They were laughing at the movie yesterday"
Future Simple:
- Bij een vermoeden of een spontane actie
"He will pass his exam"
Future + Going to:
- Bij een zeker vermoeden of een geplande actie
"We are going to shop in the mall at 5 o'clock"