Verwijzen naar de- en het-woorden

Formuleren
Verwijzen naar de- en het-woorden
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren
Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • 10 minuten in stilte lezen
  • Wat weet je al?
  • Uitleg verwijswoorden
  • Opdrachten maken



Slide 2 - Tekstslide

Doelen van de les:
  • Ik weet wat 'woordgeslacht' betekent en kan dit uitleggen.

  • Ik kan informatie over het woordgeslacht gebruiken om de verwijswoorden deze, die, dit en dat correct te gebruiken. 

Slide 3 - Tekstslide


Wat is het verschil in betekenis?
de bal + het bal

Slide 4 - Open vraag


Wat is het verschil in betekenis?
de portier + het portier

Slide 5 - Open vraag

Waar denk je aan bij het begrip 'woordgeslacht'?

Slide 6 - Woordweb

Verwijzen naar de- en het-woorden
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord of een het-woord.
  • De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
  • Het-woorden zijn onzijdig (o)
  • Verkleinwoorden zijn altijd onzijdig
Mannelijk, vrouwelijk en/of onzijdig noem je het woordgeslacht
Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek.



Slide 7 - Tekstslide

Gebruik een (online) woordenboek.
Wat is het woordgeslacht van het woord 'tijdschrift'?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 8 - Quizvraag

Gebruik een (online) woordenboek.
Wat is het woordgeslacht van het woord 'koningin'?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 9 - Quizvraag

Gebruik een (online) woordenboek.
Wat is het woordgeslacht van het woord 'achterstand'?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 10 - Quizvraag

'het-woorden' zijn.....
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 11 - Quizvraag

Opdracht 1
Op de volgende slide maak je opdracht 1 uit het boek. 
Gebruik het (online) woordenboek.
Bij het maken van de opdrachten mag je deze opdracht dus overslaan, omdat je de opdracht nu al maakt. 

Slide 12 - Tekstslide

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
Tuintafel
oogarts
parket
gordijn
evenement
parasol
verloting
naaimachine
meisje

Slide 13 - Sleepvraag

Verwijzen naar de- en het-woorden
Je kunt verwijzen naar woorden:
  • bij de-woorden gebruik je deze + die
            (de radio, deze radio)
  • bij het-woorden gebruik je dit + dat 
           (het gevoel, dit gevoel)

Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is.
  • Het nieuwe theater dat morgen geopend wordt…..
  • Zie je de wisselbeker? Die krijgen we als we het toernooi winnen.


Tip!
Je kunt de verwijswoorden makkelijk onthouden. Kijk maar naar de laatste letter.
  • de > die, deze
  • het > dit, dat

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het juiste verwijswoord?

Het programma had ooit hoge waarderingscijfers, maar ... zijn nu flink gedaald.
A
die
B
dit

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het juiste verwijswoord?

Het meisje ... daar was, had mooie vlechten.
A
die
B
dat

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het juiste verwijswoord?

Dat schilderij is van Rembrandt en ... hier is van Vermeer.
A
deze
B
dit

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het juiste verwijswoord?

Die pasta van vorige week vond ik niet zo lekker, maar ... is heerlijk
A
deze
B
dit

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het juiste verwijswoord?

Mijn mobieltje doet het alweer niet, terwijl ... van jou nooit hapert.
A
die
B
dat

Slide 19 - Quizvraag

Ik weet wat 'woordgeslacht' betekent en kan dit uitleggen.

😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Aan de slag!

Maak van blz. 62 en 63 opdr. 2, 3 en 5.

Slide 21 - Tekstslide

Doelen van de les:
  • Ik weet wat 'woordgeslacht' betekent en kan dit uitleggen.

  • Ik kan informatie over het woordgeslacht gebruiken om de verwijswoorden deze, die, dit en dat correct te gebruiken. 

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk


Woensdag 7 december
Formuleren H2: opdr. 1 t/m 4
VWO? Maak ook opdr. 5.





Slide 23 - Tekstslide