Le présent ww-er

BIENVENUE
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

BIENVENUE

Slide 1 - Tekstslide

Le programme d'aujourd'hui 
  • Parler (un peu)
  • La grammaire 
  • Faire l'exercice

Slide 2 - Tekstslide

Parler
A
B
Hallo
Hallo! Hoe gaat het? 
En gaat goed, en met jou?
Het gaat goed.
Hoe heet jij? 
Ik heet...
Waar woon jij? 
Ik woon in ...
Hoe oud ben jij? 
Ik ben ...

Slide 3 - Tekstslide

Le présent
Le présent = de tegenwoordige tijd
De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er
Als je -er weghaalt dan houd je de stam van het werkwoord over. Achter de stam komt dan een uitgang. 

Slide 4 - Tekstslide

Le présent
De stam = hele werkwoord - er

Par exemple: 
manger (eten) = mang
parler (praten) = parl
téléphoner (bellen) = téléphon
...

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de stam van préparer?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

De uitgang
je (ik)
Stam
e
Tu (jij)
Stam
es
Il / elle / on
Stam
e
Nous (wij)
Stam
ons
Vous (jullie / u)
Stam
ez
Ils / Elles (zij)
Stam
ent

Slide 8 - Tekstslide

Parler
je (ik)
parl
e
Tu (jij)
parl
es
Il / elle / on
parl
e
Nous (wij)
parl
ons
Vous (jullie / u)
parl
ez
Ils / Elles (zij)
parl
ent

Slide 9 - Tekstslide

Je
Tu
Il / elle / on 
Nous
Vous
Ils / elles

joues

jouons

jouent

jouez

Slide 10 - Sleepvraag

Wij kijken (kijken = regarder)
A
Nous regardons
B
Nous regardez
C
Nous regardent

Slide 11 - Quizvraag

Zij zijn dol op (dol op zijn = adorer)
A
Ils / elles adore
B
Ils / elles adores
C
Ils / elles adorent

Slide 12 - Quizvraag

Jij komt aan (aankomen = arriver)
A
Tu arrive
B
Tu arrives
C
Tu arrivent

Slide 13 - Quizvraag

Jullie bellen
A
Vous téléphonons
B
Vous téléphonez
C
Vous téléphone

Slide 14 - Quizvraag

À vous! (sur une feuille)
Je ..................... le foot (regarder)
Ils .................... fort (parler)
Tu ...................... au baseball? (jouer)
Vous ..................... la musique (écouter)
Elles ....................... avec les garçons (danser)
Il ........................ une pizza (manager)
Elle .................... son frère (aider)

Slide 15 - Tekstslide

Wat hebben jullie geleerd?

  • Jullie hebben geoefend met kleine zinnetjes
  • Jullie zijn bijna expert in de présent!

Slide 16 - Tekstslide