In en rondom het kasteel


De Middeleeuwen

 In en om het kasteel
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les


De Middeleeuwen

 In en om het kasteel

Slide 1 - Tekstslide

Wat hoort bij een kasteel?

Slide 2 - Tekstslide

De tijd van Monniken en Ridders
500-1000 na Christus

Slide 3 - Tekstslide

Van kasteel tot stad
Een kasteel kon zo een dorp worden. En als er veel marktlui kwamen wonden, kon het een stad worden. De kasteelmuren zorgden ervoor dat iedereen in kleine huizen rondom het kasteel woonden.
Een oplossing voor dit probleem was om extra muren te maken: stadsmuren met een stadspoort.

Slide 4 - Tekstslide

In en om het kasteel


Hoe zorgt deze edelman (heer) voor zijn veiligheid?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Het kasteel was niet meer dan een versterkte wachttoren. Hier woonde de leenheer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden zoals bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met hun heer. De wapenuitrusting moesten ze dan zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was.
De grote boerderij (hoeve) is van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast de boerderij woonden de horige boeren als er gevaar dreigde, zoals oorlog.
Bij het grote boerderij waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten de veilige muren
Het domein was eigendom van de heer die daar met zijn horigen woonde. Het domein was een dorp dat helemaal voor zichzelf kon zorgen, zij hadden dus niemand anders nodig.

Op het domein waren de huizen van hout gemaakt. Het enige gebouw dat van steen gebouwd was, was de kerk. Geloof was voor de mensen in de middeleeuwen namelijk erg belangrijk en ik Europa was bijna iedereen christelijk.

Slide 7 - Tekstslide

Veel plichten, 
weinig rechten

  • Iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein.

  • De boeren werden horigen van de heer: ze moesten gehoorzaam zijn en waren zijn eigendom.

  • Om op de grond van de heer te  wonen, moest je belasting betalen.

  • De horigen waren ook verplicht om herendiensten (klusjes) te doen.

  • Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen.

  • Een gevluchte horige was na een jaar en een dag een vrije boer.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Samen maken
opdr. 2, 3, 4
7, 9 en 10 

Slide 10 - Tekstslide

De standensamenleving
  • Op de domeinen ontstond een samenleving waarin iedereen zijn eigen plek en taak van god had gekregen:

  1. Geestelijken (bidden voor de boeren en de adel)
  2. Adel (vechten om de geestelijken en de boeren te beschermen )
  3. Boeren (werken op het land om de geestelijken en adel te voeden)

  • De wereld was in de middeleeuwen daarom erg overzichtelijk. Je behoorde tot een stand, je wist wat jouw taken waren en je leefde op een domein.

Slide 11 - Tekstslide

Het drieslagstelsel
  • Als landbouwgrond elk jaar wordt gebruikt, dan wordt de grond onvruchtbaar, waardoor de oogst steeds minder wordt.

  • Met het drieslagstelsel werd de grond verdeeld in drie stukken,
    waarbij elk jaar één stuk grond niet gebruikt werd (braak).  

  • Hierdoor kon de grond herstellen en werd de opbrengst hoger. Een belangrijke verandering dus!

Slide 12 - Tekstslide

Braak
🐄
Zomergraan
🏖
Hoe werkt het drieslagstelsel?
Jaar 1 
Jaar 2 
Jaar 3 
Wintergraan
☃️
Zomergraan
🏖
Braak
🐄
Wintergraan
☃️
Braak
🐄
Wintergraan
☃️
Zomergraan
🏖
Het land werd in drie stukken verdeeld. Ieder jaar was er een stuk waarop zomergraan werd verbouwd, een stuk waar wintergraan op werd verbouwd en een stuk dat braak lag.

Slide 13 - Tekstslide

De eerste stand bestond uit de geestelijkheid. De taak die zij van God hadden gekregen was bidden voor het volk!
Tot de geestelijkheid behoren monikken, bischoppen, priesters, nonnen en natuurlijk de paus.
De tweede stand was de adel. Dit waren rijke mensen met hun eigen land (vaak in leen gekregen van de koning). Zij konden met hun geld een goede wapenuitrusting kopen. Als sterke ridders moesten zij de koning helpen en de mensen op hun land bescheremen. 
De derde stand waren de boeren (en burgers). Binnen deze stand waren sommigen rijk, maar de meeste waren erg arm. Ze waren geboren in de derde stand en dat was omdat god het zo wilde. Ze moesten hard werken, hadden veel plichten en weinig rechten.

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag
Maken opdr. 9 en 11. 
 

Slide 15 - Tekstslide