BOL 2.3.4 Onderzoeken in het ZH

BOL 2.3.3 Onderzoek en operatie in het ZH
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

BOL 2.3.3 Onderzoek en operatie in het ZH

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
- De verschillende problematiek die in het ziekenhuis voorkomt benoemen en koppelen aan een afdeling in het ziekenhuis.
- De meest voorkomende aandoeningen benoemen
- Benoemen welke onderzoeken er plaats kunnen vinden in een ziekenhuis.
-Benoemen welke aandachtspunten er zijn in de perioperatieve fase. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk doel hebben de onderzoeken in het ziekenhuis?

Slide 3 - Woordweb

Stellen van een diagnose
 Inzetten van een juiste behandeling
 Evalueren van de behandeling
 Beoordelen of een zorgvrager sterk genoeg is om een behandeling te ondergaan

Slide 4 - Video

Bekijk de video: 

Wat valt je op?
Soorten onderzoeken
  • Algemeen lichamelijk onderzoek
  •  Laboratoriumonderzoek
  •  Röntgenfoto
  •  Echo m.b.v. ultrasone geluidsgolven
  •  Angiografie

Noem bij elk soort onderzoek een ziektebeeld waar deze wordt ingezet.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg onderzoeken
  • CT-scan Computertomografisch onderzoek
  •  MRI magnetic resonance imaging
  •  Nucleair onderzoek(radioactieve stof)
  •  Functieonderzoek (ECG, ergometrie)
  •  Neurofysiologisch onderzoek (EEG)
  •  Longfunctieonderzoek(bronchoscopie, longfunctieonderzoek)
  •  Vaatonderzoek(Duplex, CAG= coronair angiografie

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat denk je dat de taken van een verpleegkundige zijn rondom onderzoeken?

Slide 8 - Woordweb

Voorlichting
Instructie
Voorbereiding (laxeren, nuchter, medicatie)
Nazorg
Observatie

Opdracht: e-learning
Ga naar ‘opgaven’ en kies ‘de route van de operatie’.
Maak deze opgaven

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Route van operatie
Stap 1: patiënt komt bij behandelend arts en deze bepaalt de behandeling. Dit kan bijvoorbeeld een operatie zijn.
Stap 2: patiënt komt bij anesthesist (pre-operatief onderzoek)
Stap 3: opname voor onderzoek
Stap 4: van verpleegafdeling naar holding
Stap 5: van holding naar operatiekamer (=OK)
Stap 6: na de operatie (verkouver)

Slide 10 - Tekstslide

De zorgvrager gaat voor de operatie ook langs op de preoperatieve poli, waar de anesthesist een preoperatieve screening uitvoert. Zo is deze op de hoogte van de lichamelijke conditie van de zorgvrager, van onderliggende ziektes en risico’s die deze met zich mee kunnen brengen tijdens de anesthesie.

Verschillende anesthesietechnieken
 Algehele anesthesie: de zorgvrager wordt in slaap gebracht en zal gedurende de operatie buiten bewustzijn zijn.
 Epidurale anesthesie: patiënt krijgt een injectie in de onderrug. Patiënt is bij bewustzijn (ruggenprik)
 Spinale anesthesie: het gehele onderlichaam wordt verdoofd, patiënt is meestal bij bewustzijn (ruggenprik).
 Perifere zenuwblokkade: het innerveringsgebied van een zenuw wordt verdoofd.

Opdracht: ‘Anesthesie bij wakkere craniotomie’ doorlezen en bespreken wat opvalt.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pre- en postoperatieve aandachtspunten
Maak de leervragen die op CumLaude staan. Wanneer deze gemaakt zijn heeft de docent het antwoordmodel.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het HB van een vrouw moet tussen de ... en ... zijn.
A
8.5 en 10.5
B
7.5 en 9.5
C
6.5 en 8.5
D
5.5 en 7.5

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kruisproef houdt in dat er
A
geprikt wordt op stollingsfactoren
B
gekeken wordt of donorbloed geschikt is voor een zorgvrager
C
geprikt wordt op HB en HT
D
een vergelijking plaats vindt van infectie in bloed en in urinewegen

Slide 14 - Quizvraag

Om te zien of de ontvanger afweerstoffen heeft tegen weefsel van de donor, doen we een kruisproef. Hierbij brengen we in het laboratorium bloed van de donor en de ontvanger bij elkaar.
Het kan zijn dat blijkt dat de ontvanger afweerstoffen heeft tegen de donor. We spreken dan van een positieve kruisproef (niet goed). Als de kruisproef positief is, is een transplantatie niet mogelijk. Heeft de ontvanger geen antistoffen tegen de donor (negatieve kruisproef), dan is in principe transplantatie mogelijk.  
Waarom moet je iemand pijnstilling geven bij een pijnscore hoger dan 4?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vond je vandaag het meest interessante onderwerp?

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies