Bedtijd, klimmen en toetje

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Gedichten
Er zijn heel veel verschillende soorten
gedichten. Lange, korte, zielige gedichten. Vaak moet je gedichten een paar keer lezen voordat je begrijpt wat er staat. Dat komt doordat dichters spelen met woorden en bijzondere taal gebruiken. Je hersenen
worden lenig door gedichten te lezen, net zoals je lijf soepel wordt
van sporten. Een bekende filosoof zei ooit: ‘Lezen is denken met
andermans hoofd.’ Als je gedichten leest, mag je even in het
hoofd van de dichter kijken. Als een spion zie je hoe hij denkt,
hoe hij naar de wereld kijkt. En dat is vaak heel anders dan jij
dat doet! Of je ouders, of ik. Eerst denk je: hè, wat bedoelt hij
nou? En daarna: o, zo kun je het ook zien! Gedichten kunnen de
wereld zoals jij die kent dus behoorlijk op z’n kop zetten, omdat
je op een andere manier naar de wereld leert kijken.

Slide 3 - Tekstslide

Je weet dat er heel veel verschillende soorten gedichten zijn. Toch zie je best makkelijk wat het verschil is tussen een gedicht en een verhaal. Zo is een gedicht vaak korter en de zinnen ook. Blijkbaar kun je gedichten
dus herkennen aan bepaalde dingen. Gedichten hebben
kenmerken die verhalen niet hebben. Het is slim om over die
kenmerken na te denken: voor het lezen én na het lezen. Dat
helpt je bij het begrijpen van gedichten

Slide 4 - Tekstslide

Wat weten we al van gedichten?

Slide 5 - Woordweb

Je krijgt nu de tekst. Kijk eens naar de drie gedichten en lees de titels. Wat valt je nu nog meer op?  

Slide 6 - Tekstslide

Kunnen we ons woordweb nu nog aanvullen?

Slide 7 - Woordweb

Bekijk het gedicht 'bedtijd'
Er staat één woord op z’n kop. Waarom precies dat woord, denk je?

Slide 8 - Open vraag

Aan het begin van het gedicht is het bedtijd, maar aan het eindeis het ochtend. Hoe kan dat?
Tip: denk aan het woord op z’n kop.
Waarom heeft de schrijver dat woord op z'n kop gezet, denk je? Zo maar voor de lol?


Slide 9 - Open vraag

Bekijk het gedicht Klimmen.
Wat heeft de titel van het gedicht te maken met de vorm?
A
Het heeft er niets mee te maken.
B
De dichter vond dit gewoon een leuke vorm.
C
Het gedicht is in de vorm van een trap of een berg, waarop je kunt klimmen.
D
Het heeft te maken met het plaatje.

Slide 10 - Quizvraag

In de laatste zin lees je: En kan mij niet naar boven dromen.
Wat betekent deze zin, denk je?

Slide 11 - Open vraag

Toe tje
Lees het gedicht regel voor regel eerst voor jezelf

Slide 12 - Tekstslide

Toe tje 
Lees het nu hardop 

Slide 13 - Tekstslide

Is er een verschil tussen regel voor regel lezen en daarna gewoon hardop? Zo ja, welk verschil?

Slide 14 - Open vraag

In het gedicht lees je: ‘wij’. Wat vinden ‘wij’ van het toetje?
Schrijf hier de 4 regelnummers in het gedicht die je antwoord bewijzen

Slide 15 - Open vraag