In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
BS 2 Chromosomen en genen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert
2. Je kunt uitleggen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
Slide 2 - Tekstslide
Chromosomen
Iedereen 46 chromosomen
en 23 chromosomenparen.
Per paar 1 van de moeder en 1 van de vader
Op paar 15 allebei gen voor oogkleur.
Slide 3 - Tekstslide
Geslacht
Het 23e paar zijn geslachtschromosomen
XX bij een vrouw en XY bij een man
Slide 4 - Tekstslide
Verschillende informatie
Chromosomenpaar bevat zelfde
chromosoom, maar met andere
informatie soms.
Zelfde eigenschap op een gen, maar andere variant.
Slide 5 - Tekstslide
Bevruchting
Bij geslachtelijke voortplanting versmelten de kernen van twee geslachtscellen
In geslachtscellen komen de chromosomen niet in paren voor.
Geslachtscellen hebben dus 23 chromosomen
Na bevruchting 23+23 =
46 chromosomen
Slide 6 - Tekstslide
Genotype en fenotype
Soms twee verschillende genen (van moeder bijvoorbeeld blond en vader bruin haar), diegene die het sterkste is komt tot uiting en zie je in je fenotype.
Slide 7 - Tekstslide
Hoeveel chromosomen heeft een eicel?
A
12
B
23
C
36
D
46
Slide 8 - Quizvraag
Fenotype is de informatie die je DNA opgeslagen heeft
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Waar liggen de chromosomen?
A
Los in een cel
B
Los in je lichaam
C
In je celkern
D
In je celmembraan
Slide 10 - Quizvraag
De informatie van je oogkleur is alleen in het DNA van je oogcellen te vinden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Welke geslachtschromosomen heeft een vrouw?
A
XY
B
XXY
C
XX
D
YYX
Slide 12 - Quizvraag
Zelfstandig werken
Maken BS 2
Slide 13 - Tekstslide
Leerdoelen
1. Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert
2. Je kunt uitleggen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.