O-uur les 5 - Geld en decimale getallen

OpMaat rekenen
Geld en decimale getallen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

OpMaat rekenen
Geld en decimale getallen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Reken met geld
- Rekenen met decimale getallen
- Groter dan, kleiner dan of gelijk aan

Slide 2 - Tekstslide

Waar ligt meer geld?
A
.
B
.

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel geld is het in totaal?
A
40 euro
B
43 euro
C
7 euro
D
37 euro

Slide 4 - Quizvraag

Bedrag
Een bedrag wordt vaak geschreven met een komma (,). Voor de komma staan de euro. Achter de komma staan de centen. 



Het pak stiften kost 2 euro en 50 cent.
Dit schrijf je als €2,50

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel kost het (ongeveer)?

Slide 6 - Sleepvraag

Geld optellen
Je kunt euro's en centen bij elkaar 
optellen.


Slide 7 - Tekstslide

Geld wisselen
Je kunt munten en biljetten wisselen voor andere munten of biljetten die evenveel waard zijn. 

                      is evenveel waard als 

Een munt van 1 euro kun je wisselen voor twee munten van 50 cent.

Slide 8 - Tekstslide

Betalen
Als je iets gaat kopen, kun je schatten of je genoeg geld bij je hebt. Je gebruikt daarbij de woorden bijna of ongeveer.

Slide 9 - Tekstslide

Je koopt een zakje m&m's van 99 cent, een blikje drinken van 79 cent en een broodje van 1,29 euro. Schat hoeveel je ongeveer moet betalen.

Schrijf je berekening op!

Slide 10 - Open vraag


Schat hoeveel hij moet betalen. Rond af op hele euro's. 

Schrijf je berekening op!

Slide 11 - Open vraag

Je koopt een Jas van 158 euro. Je krijgt €59 korting.
Hoeveel moet je betalen? SCHAT het antwoord.

Schrijf je berekening op!

Slide 12 - Open vraag

Betalen
Als je gepast betaald, geef je precies het bedrag dat je moet betalen.

Daan koopt een fietsbel. Hij wil gepast betalen.

Slide 13 - Tekstslide

Wisselgeld
Als je niet gepast betaalt, krijg je geldterug. Dit noem je wisselgeld. Om uit te rekenen hoeveel wisselgeld je krijg, kun je aanvullen.

Slide 14 - Tekstslide

Ik moet € 127,35 betalen. Ik betaald 150 euro. Hoeveel krijg ik terug?
Sleep het juiste geld naar het oranje vak. 

Slide 15 - Sleepvraag

Vanaf hier mag jij je rekenmachine gebruiken

Slide 16 - Tekstslide

Geld op de rekenmachine
Je kunt bedragen bij elkaar optellen met een rekenmachine. Op de meeste rekenmachines toets je de komma in als punt. 

Slide 17 - Tekstslide

Farid heeft 187 euro in zijn spaarpot zitten. Hij krijgt van zijn moeder 25 euro. Farid stopt het geld in zijn spaarpot.

Hoeveel geld heeft Farid nu?



A
152 euro
B
212 euro
C
215 euro
D
202 euro

Slide 18 - Quizvraag

Jan heeft € 774 in zijn spaarpot. Hij koopt een elektrische step voor € 213. Hoeveel geld heeft hij nog in zijn spaarpot?


A
987
B
977
C
561
D
661

Slide 19 - Quizvraag

Rashid heeft een hoop geld in zijn spaarpot zitten. Hij heeft maar liefst 56 munten van 50 eurocent,

Hoeveel geld heeft Rashid in totaal gespaard?


A
€ 26,-
B
€ 48,-
C
€ 52,-
D
€ 28,-

Slide 20 - Quizvraag

Je moet € 65,30 betalen.
Je geeft € 80,-
Hoeveel geld krijg je terug?


A
€ 15,70
B
€ 14,30
C
€ 14,70
D
€ 25,70-

Slide 21 - Quizvraag

decimale getallen
decimale getallen zijn getallen met een komma. Je komt decimale getallen overal tegen. Decimale getallen kunnen verschillende betekenissen hebben. 

Slide 22 - Tekstslide

Decimale getallen inhoudsmaten
Een decimaalgetal ligt tussen twee hele getallen.

Er zit 1,5 liter water in de waterkoker. 

Slide 23 - Tekstslide

2,65 ligt tussen de HELE getallen
A
2 en 3
B
2,60 en 2,70
C
2,64 en 2,66
D
0 en 10

Slide 24 - Quizvraag

8,45 ligt tussen de HELE getallen
A
0 en 10
B
8,40 en 8,50
C
8,44 en 8,46
D
8 en 9

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Decimale getallen op een getallenlijn
Sleep de getallen naar het juiste vak op de getallen lijn.
0,55
0,19
0,34
0,24
0,46

Slide 27 - Sleepvraag

Aftrekken van decimale getallen
4,31 - 2,101 =
A
2,199
B
2,20
C
3,141
D
2,209

Slide 28 - Quizvraag

Aftrekken van decimale getallen
3,358 - 1,036 =
A
2,223
B
2,322
C
3,232
D
2,232

Slide 29 - Quizvraag

Hoeveel decimalen getallen heeft 38,97?
A
4
B
2
C
1
D
3

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Video

Wat moet er op de plaats van het vraagteken staan?

2,6 ? 2,63
A
Kleiner dan (<)
B
Groter dan (>)
C
Gelijk aan (=)

Slide 32 - Quizvraag

Wat moet er op de plaats van het vraagteken staan?

36,10 ? 36,01




A
Kleiner dan (<)
B
Groter dan (>)
C
Gelijk aan (=)

Slide 33 - Quizvraag

Wat moet er op de plaats van het vraagteken staan?

4,08 ? 4,07
A
Kleiner dan (<)
B
Groter dan (>)
C
Gelijk aan (=)

Slide 34 - Quizvraag

Welke decimaal getal is groter?
0,55 of 0,555
A
0,55
B
0,555

Slide 35 - Quizvraag